32287 |
kim van het vat |
bovenkim:
bǭvǝkem (L164p Gennep),
geerkant:
gīrkant (Q007p Eisden, ...
Q009p Maasmechelen),
kin:
kin (Q156p Borgloon),
koppen:
kǫpǝ (Q002p Hasselt),
scheerkant:
šē̜rkanjt (L328p Heel, ...
L329p Roermond),
schikse kant:
šeksǝ ka.ŋt (L290p Panningen),
schuine kant:
šȳnǝ kantj (L320a Ell),
šȳnǝ kaŋk (L270p Tegelen),
schuinse kant:
sxø̜̄nsǝ kant (Q002p Hasselt),
šȳnsǝ ka.ŋkt (L290p Panningen),
snijkant:
šnikaŋk (L270p Tegelen),
uitgesneden kim:
yt˲gǝsnējǝ kem (L164p Gennep)
|
De schuine kant die men met behulp van een dissel aan de binnenzijde van de koppen van de duigen kapt. Een dissel is een soort bijl waarvan het holle blad dwars op de steel bevestigd is en meer of minder naar de steel toe gekromd staat. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 32b]
II-12
|