26424 |
kop van het staakijzer |
blok:
blǫk (Q072p Beverst, ...
P058p Stevoort),
bol:
bǫl (P053p Berbroek),
bǭ.l (Q240p Lauw),
chapeau:
šapo (Q083p Bilzen, ...
Q077p Hoeselt,
P057p Kuringen,
P056p Stokrooie),
šapō. (Q162p Tongeren),
gaffel:
gafǝl (Q160p Bommershoven, ...
Q077p Hoeselt),
hoed:
huǝt (Q071p Diepenbeek, ...
Q077p Hoeselt,
P057p Kuringen),
hōǝ.t (L417p As, ...
L372p Maaseik),
kop:
kǫp (P120p Alken, ...
Q077a Alt-Hoeselt,
L417p As,
P187p Berlingen,
Q160p Bommershoven,
Q159p Broekom,
P195p Gutschoven,
Q160a Haren,
Q164p Heks,
P188p Hoepertingen,
Q188p Kanne,
P055p Kermt,
P057p Kuringen,
Q095p Maastricht,
L368p Neeroeteren,
L362p Opitter,
P177a Ordingen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P176p Sint-Truiden,
P058p Stevoort,
L361p Tongerlo,
Q078p Wellen),
kop (van het staakijzer):
kǫp (P051p Lummen),
manchon:
mǫ̃sǫ̃. (Q180p Mal, ...
Q162p Tongeren),
pegel:
pigǝl (Q180p Mal),
scheer:
šēǝr (Q075p Vliermaalroot),
speelman:
spē.lman (Q181p Sluizen),
tip:
tø̜p (Q088p Lanaken),
vork:
vø̜rǝk (P184p Groot-Gelmen)
|
Het uiteinde van het staakijzer in watermolens. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in A. de vierkante kop van het staakijzer die bij het vast werk past in het gat van de viertakrijn, en B. de bolvormige, van een gleuf voorziene kop van het staakijzer die bij het balanceerwerk past in de (tweetak)rijn. In de gleuf van de kop bevindt zich daartoe een punt die in een holte aan de onderzijde van de rijn valt. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [Vds 133; Vds 137; Jan 126; Coe 104; Grof 122]
II-3
|