32798 |
kruiselings eggen |
in het kort en in het lang [eggen]:
ęn t kort˱ ɛn ęn t laŋ (L365p Wijshagen),
ęn t kǫrt˱ ɛn ęn t laŋ (L368p Neeroeteren),
in het kruis [eggen]:
en t krȳ.s (Q188p Kanne, ...
L369p Kinrooi),
ęn t krē.s (Q170p Grote-Spouwen),
ęn t kręi.s (Q083p Bilzen),
in het kruiswaarts [eggen]:
en t krø̜̄.swáts (P058p Stevoort),
in het lang en in het kort [eggen]:
en t lá.ŋk˱ ɛn en ǝt kǫrt (L354p Wijchmaal),
ęn t lá.ŋk ɛn ęn t kǫt (P224p Boekhout),
ęn t lā.ŋk ɛn ęn t kǫt (P179p Aalst, ...
P180p Kerkom),
in het lang en in het terwars [eggen]:
en t lā.ŋk ɛn en t tǝrjā.s (Q165p Hopmaal),
in het lang en in het wars [eggen]:
ęn t láŋ ɛn ęn t wē̜.rs (L356p Grote-Brogel),
in het verbond werken:
ęn t ˲vǝrbǫ.nt wę.rkǝ (Q083p Bilzen),
kruis[eggen]:
krȳ.s˱[eggen] (L369p Kinrooi, ...
L318b Tungelroy,
Q172p Vroenhoven),
krø̄.s˱[eggen] (Q079p Guigoven),
krø̜ǝs[eggen] (K317a Kerkhoven),
krī.s˱[eggen] (Q005p Zutendaal),
kruiswaarts [eggen]:
krø̜̄.swars (L414p Houthalen),
krē̜.swi̯ats (Q002a Godschei),
kruisweegs [eggen]:
krei̯.swē̜xs (L360p Bree),
kryswęxs (L246p Horst),
krȳ.swexs (L319p Molenbeersel, ...
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt),
krȳ.swēxs (L282p Achel, ...
L286p Hamont,
L315p Kleine-Brogel),
krȳ.swē̜xs (L317p Bocholt),
krȳi̯.swexs (L313p Sint Huibrechts Lille),
krȳtswē̜xs (Q020p Sittard),
krø̜̄.swiǝxs (L352p Hechtel),
krø̜̄.swēxs (L413p Helchteren),
krø̜̄.swē̜xs (K357p Paal),
krø̜̄swęxs (P045p Meldert),
krø̜i̯.swēxs (L354p Wijchmaal),
kręi̯.swē̜xs (Q003p Genk),
krī ̞i̯.swē̜xs (L364p Meeuwen),
krī.swēxs (L360p Bree, ...
L367p Neerglabbeek,
L368p Neeroeteren),
krī.swē̜xs (L359p Beek, ...
L363p Ellikom,
L366p Gruitrode,
L364p Meeuwen,
L362p Opitter,
L415p Opoeteren,
L358p Reppel,
L361p Tongerlo),
krīswē̜xs (L417p As, ...
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek),
kruiswege [eggen]:
krø̜i̯swēx (K278p Lommel),
op zijn lang en terwars [eggen]:
op ˲zǝ lá.ŋk ɛn tǝrwi̯ā.s (P058p Stevoort),
op zijn langs en terwars [eggen]:
ǫp ˲zǝ láŋs˱ ɛn tǝrweęs (P051p Lummen),
terleng en terwars [eggen]:
tǝrlɛŋ ɛn tǝrwiøs (Q158a Henis),
vierhoekig [eggen]:
vīrhokex (Q003p Genk)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|