e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met vollen eggen (het) vol [eggen]: vǫl [eggen] (Baexem), ǝt ˲võ̜l [eggen] (America), bet dobbele vol [eggen]: bę dǫbǝl vǫ.l (Hasselt), bet een halve vol [eggen]: bę n hāf ˲vǫl (Romershoven), bet half [eggen]: bę halǝf (Duras), bet halve vollen [eggen]: bę halǝf ˲vǫlǝ (Wintershoven), bet panden [eggen]: bę pān (Aalst, ... ), bę pɛn (Boekhout), bę pɛ̄n (Gelinden, ... ), bǝ pãn (Kerkom), bǝ pān (Buvingen, ... ), bǝ pē̜ǝn (Gingelom), bǝ pɛn (Jeuk), bǝ pɛ̄n (Rukkelingen-Loon), bet panden werken: bǝ pān węrǝkǝ (Velm), bet pleinen [eggen]: bǝ plɛnǝ (Vorsen), bet vollen [eggen]: bę vǫlǝ (Borgloon, ... ), bęt ˲vǫlǝ (Lauw), bǝ vǫlǝ (Halmaal, ... ), bɛ vǫlǝ (Berlingen), bet vollen varen: bę vǫlǝ vǭǝ.rǝ (Vliermaalroot), bet volten [eggen]: bę vǫltǝ (Herk-de-Stad), de vol laten liggen: dǝ vǫl lǭtǝ liqǝ (Margraten), de vol pakken: dǝ vǫl pakǝ (Margraten), een dobbele gaan [eggen]: ęnǝn dǫbǝlǝ gǭn [eggen] (Blitterswijck), een pand laten liggen: ǝn pā.nt lo ̝ǝtǝ ligǝ (Mechelen-Bovelingen), een vol laten liggen: ǝn vǫl ló̜tǝ leqǝ (Cadier), een vol varen: ǝn vǫl vǭrǝ (Beverst), fijn [eggen]: fīn [eggen] (Kronenberg  [(met een halve vol)]  ), gaan[eggen]: gø̜̄n[eggen] (Tegelen), gǭn[eggen] (Gennep, ... ), gollen: gǫlǝ (Wijshagen), gollen laten liggen: gǫlǝ lǭtǝ leqǝ (Wijshagen), golven: gǫlvǝ (Bree), grof [eggen]: grǭf [eggen] (Kronenberg  [(met een hele vol)]  ), in gezwadden [eggen]: in gǝzwadǝ (Blitterswijck, ... ), in vollen [eggen]: e vǫlǝ (Oirsbeek), en valǝ (Ospel, ... ), en vǫlǝ (Tegelen), in vollen varen: en vǫlǝ vǭrǝ (Ordingen  [(als men met een jong paard of met de tractor werkt)]  ), met drie/drij vollen [eggen]: met˱ dri vǫlǝ (Horst), męt˱ drei̯ vǫlǝ (Lottum), met een gaan [eggen]: met˱ ęnǝ gǭn (Gennep, ... ), met een halve vol [eggen]: mę n hāf ˲vǫl (Gellik), met een vol [eggen]: met˱ ǝn vǫl (Swalmen), męt˱ ęn vǫl (Lottum), met gezwadden [eggen]: met ˲gǝzwadǝ (Blitterswijck, ... ), met gollen [eggen]: met ˲gǫlǝ (Wijshagen), męt ˲gǫlǝ (Bree), met golven [eggen]: męt ˲gǫlvǝ (Kinrooi), met pleinen [eggen]: męt plēnǝ (Tongeren), męt plęnǝ (Diets-Heur), męt plɛnǝ (Vreren), met strepen [eggen]: met strēpǝ (Milsbeek, ... ), met twee vollen [eggen]: met tweǝ vǫl (Buchten), met twiǝ vǫlǝ (Aijen, ... ), met twē vǫlǝ (Ottersum), met vollen [eggen]: met vollen [eggen] (Grote-Spouwen), met ˲volǝ (Boukoul, ... ), met ˲vǫlǝ (Aijen, ... ), met ˲v˙ǫlǝ (Simpelveld), mę ˲valǝ (Riemst), męt ˲valǝ (Hees, ... ), męt ˲volǝ (As, ... ), męt ˲võ̜lǝ (Meeuwen), męt ˲vǫlǝ (Baarlo, ... ), męt ˲vǫlǫ (Koninksem), met vollen varen: męt vǫlǝ vő̜̄rǝ (Henis  [(meer bij het wellen)]  ), męt ˲vǫlǝ vǭrǝ (Kanne), met vols [eggen]: męt ˲vǫ.ls (Heesveld-Eik), met volten [eggen]: męt ˲vǫltǝ (Waltwilder  [(zelden)]  ), met zollen [eggen]: męt ˲zǫlǝ (Bocholt), met één vol [eggen]: met˱ iǝn vǫl (Aijen, ... ), met˱ ēn vǫl (Ottersum), met˱ ęi̯n vǫl (Baarlo, ... ), met/ mee panden [eggen]: mē panǝ (Leopoldsburg), mē pān (Koersel), mę pãǝn (Lommel), mę pān (Gingelom, ... ), męt pɛ̄n (Tongeren), met/mee banen [eggen]: mē bǭnǝ (Tessenderlo), męt˱ bānǝ (Tegelen), męt˱ bǭnǝ (Millen), %%de volgende opgave lijkt een contaminatie van ''met panden'' en ''met banen''%%  mę pǭnǝ (Montenaken), op halve vol [eggen]: ǫp hāf ˲vǫl (Mopertingen), op panden [eggen]: op pān (Borlo), op pɛ̄n (Hopmaal), ǫp pān (Opheers), ǫp pɛ̄n (Heers), op vollen varen: ǫp ˲vǫlǝ vǭ.rǝ (Overrepen), op zollen [eggen]: ǫp ˲zǫlǝ (Bocholt), over andere vol [eggen]: øi̯.vǝr ā.nǝr vǫl (Kozen), øvǝr āndǝr vǫl (Melveren), over andere vol varen: ø̜i̯.vǝr ā.nǝr vǫl vǭ.rǝ (Alken), over andere voor [eggen]: øi̯vǝr āndǝr vő̜u̯r (Sint-Truiden), over de ander [eggen]: ø̄.vǝr d ā.nǝr (Diepenbeek), over de andere vol [eggen]: ø̜i̯vǝr d ā.ndǝr vǫl (Ulbeek), over de anderste baan [eggen]: ǫvǝr d ãndǝrstǝ bǭn (Mook), over de anderste keer [eggen]: ǫvǝr dǝn ãndǝrstǝ kēr (Mook), over de hand [eggen]: īǝ.vǝr dǝ ha.nt (Grote-Brogel, ... ), ōvǝr dǝ hā.nt (Achel), panden [eggen]: pandǝn [eggen] (Hamont), per vol [eggen]: pɛr vǫl (Beverst), twee vollen laten liggen: twē vǫlǝ lǭtǝ legǝ (Siebengewald), vollen: vǫlǝ (Heythuysen, ... ), vollen [eggen]: vǫlǝ [eggen] (Gutschoven, ... ), vollen laten: vǫlǝ lǭtǝ (Weert), vollen maken: volǝ mākǝ (Baexem), vollen slepen: volǝ šlęi̯pǝ (Baexem), één vol laten liggen: ęnǝ vǫl lǭtǝ legǝ (Siebengewald) Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.] I-2