32574 |
ogenschijnlijk goed bemesten |
aan de kant goed mesten:
án dǝ kānt ˲gūt mēstǝ (L115p Mook),
de kantjes deraf lopen:
dǝ kɛntjǝs ˲dǝrāf lūǝpǝ (L248p Lottum, ...
L266p Sevenum),
de voordelen goed bemesten voor het oog van de luiden:
dǝ vyǝdǝlǝ got˱ bǝmę.stǝ vø̜r ǝt˱ ōx ˲van dǝ l˙yi̯ (Q116p Simpelveld),
die plak heeft een scholk(je) voor:
de plak hē̜t˱ ęnǝ sxǫlǝk (ęn sxø̜lǝkskǝ) vø̄r (L246p Horst),
een scholk voordoen:
ęi̯nǝ šǫlǝk ˲vø̜̄rdōn (L322a Nunhem),
een scholkje voordoen:
ǝn šø̜lǝkskǝ vø̜̄rdōn (L292p Heythuysen),
een schortel voordoen:
ǝnǝ sxǫrtǝl vø̜rdūn (L192a Siebengewald),
een voorhemdje voordoen:
ęn vø̜rhɛmkǝ vø̜rdūn (L163p Ottersum),
god en zijn nabere de ogen uitsteken:
gǫt˱ ɛn zinǝ nǭbǝrǝ dǝ uǝgǝn ūtstē̜kǝ (L266p Sevenum),
hem get wijsmaken:
ǝm gɛt wīsmākǝ (Q191p Cadier),
op het oog werken:
op˱ ǝt˱ o ̝ǝx węrǝkǝ (L216p Oirlo),
op˱ ǝt˱ uǝx węrǝkǝ (L192b Aijen, ...
L265b Kronenberg,
L209p Merselo),
voor het oog van andere mensen werken:
vør ǝt˱ uǝx ˲van āndǝr mēnsǝ węrǝkǝ (L192b Aijen),
voor het oog werken:
vø ̞r ǝt˱ uǝx wɛ ̝rǝkǝ (L248p Lottum)
|
Een akker bij gebrek aan mest of uit zuinigheid alleen aan de kanten of aan de zijde van de weg goed bemesten, om later het daar goed gedijende gewas de indruk te laten wekken, dat het stuk in zijn geheel goed bemest werd. [N 11A, 32]
I-1
|