32725 |
op de voor |
bij de hand:
bei̯ dǝ ha.nt (L248p Lottum),
bovenover:
bōvǝnø̄.vǝr (Q001p Zonhoven),
bǭvǝnǭvǝr (L192a Siebengewald),
langs de voor:
lɛŋs ˲dǝ vōr (Q071p Diepenbeek, ...
Q002a Godschei),
op de akker:
ǫp .dǝr akǝr (Q192p Margraten),
op de harde voor:
op ˲dǝ hardǝ vōr (L115p Mook),
op de kant:
op ˲dǝ kãnt (L209p Merselo),
op de voor:
op ˲dǝ [voor] (Q116p Simpelveld),
ǫp ǝ [voor] (L417p As, ...
Q003p Genk,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
Q005p Zutendaal),
ǫp ˲de [voor] (Q072p Beverst, ...
Q191p Cadier,
Q027p Doenrade,
Q081a Heesveld-Eik,
L292p Heythuysen,
Q082p Munsterbilzen),
op het land:
ǫp˱ ǝt la.nt (Q192p Margraten),
over de kant:
ø̄.vǝr a ka.nt (L414p Houthalen),
ǫvǝr dǝ kãnt (L192b Aijen),
over het hard:
ǫvǝr ǝt hárt (L246p Horst),
over het land:
ǭvǝr ǝt la.ŋk(t) (L265b Kronenberg)
|
Het paard dat voor een voetploeg gespannen is gaat "op de voor": het loopt vlak langs de vorige ploeggeul, op de strook die nog niet is omgeploegd. Op de voor loopt ook het linker paard (van achteren gezien) als de ploeg door een tweespan getrokken wordt. Doorgaans zijn de termen voor dit begrip ook toepasselijk op het linker voorwiel van een karploeg. [JG 1a; N 11A, 141c; monogr.]
I-1
|