22028 |
pas kunnen vliegen |
afvliegen:
ao.fvlīē.ge (Q001p Zonhoven),
beginneling (zn.):
’ne beginneling (L381p Echt/Gebroek),
de eerste keer gaan:
’t geit d’n eèsjte keèr (Q021p Geleen),
eerst kunnen vliegen:
’t kan ies vliegen (P183p Mielen-boven-Aalst),
fladderen:
fladdere (L386p Vlodrop),
gerade aan het dak in gaan:
zə gø.nt˃ gr‧āt n‧oͅn dā.k eͅ. (Q202p Eys),
gerade uitvliegen:
zə vl‧ygə gr‧āt ˂ū.t (Q202p Eys),
juist het dak op gaan:
a jonk wo jus het dook op geet (Q168a Rijkhoven),
juist uitvliegen:
dae vlugt sjus oet (Q027p Doenrade),
net kunnen vliegen:
kân net vleege (L289p Weert),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
’t kan nét vliege (L214p Wanssum),
Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!
dae piëper kin net vleige (L267p Maasbree),
net uitvliegen:
net uut gevlooge (L210p Venray),
nog een hele jonge zijn:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
tès nog nen hiele jònge (K361p Zolder),
nog maar juist op het dak komen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
ku.mt nóg mer zjust óp et daa.k (K361p Zolder),
nog maar juist uitvliegen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
et vliecht nóg mér zjust óó.t (K361p Zolder),
nog niet van het dak af zijn:
nog nie van ’t daok aof gewĕĕs (Q157p Jesseren),
pas de lucht in geweest zijn:
pas de loch ingewès (Q021p Geleen),
pas gespeend:
pas gespeend (P219p Jeuk),
pas in de lucht zijn:
’t is pas in gen loch (Q201p Wijlre),
pas kunnen vliegen:
het kan pas vleege (L268p Velden),
het kan pas vlegen (Q007p Eisden),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
ət kan pas vleegə (L326p Grathem, ...
L320b Kelpen),
pas rondgaan:
ət g(tm) pas ront (L265p Meijel),
pas uitvliegen:
det vlŭŭch pas ōēt (L300p Beesel),
rondfladderen:
het fladdert rond (Q074p Kortessem),
héé flàddərt nóg gét rónt (L417p As),
rondtoervelen:
hae toervelt get rónd (Q111p Klimmen),
speenling:
speenling (Q202p Eys),
uitvliegen:
die vluugt oët (L266p Sevenum),
vlug (bn.):
Opm. v.d. invuller: met de ö van "Löss".
ze is vlök (L320a Ell),
zelfstandig jong:
zelfstandig jong (Q021p Geleen)
|
Afvliegen: **2. Voor het eerst uitvliegen, het duivenhok verlaten. || Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|