26542 |
taatspot van het staakijzer |
bus:
bø̜s (L368p Neeroeteren, ...
L362p Opitter),
kleine pan:
kle̜jn pan (Q071p Diepenbeek),
kogelbus:
kő̜wgǝlbø̜s (P120p Alken),
kogellager:
kogǝllāgǝr (P055p Kermt),
kȳgǝllāgǝr (L368p Neeroeteren),
kuip:
ku.p (Q088p Lanaken),
kussen:
kø̜sǝ (Q160p Bommershoven, ...
P188p Hoepertingen,
P176p Sint-Truiden),
molenpan:
mø̄lǝpan (P177a Ordingen),
pan:
pan (P120p Alken, ...
Q077a Alt-Hoeselt,
P187p Berlingen,
Q072p Beverst,
Q083p Bilzen,
Q159p Broekom,
Q071p Diepenbeek,
P184p Groot-Gelmen,
P195p Gutschoven,
Q160a Haren,
Q164p Heks,
P050p Herk-de-Stad,
P188p Hoepertingen,
Q074p Kortessem,
P057p Kuringen,
P051p Lummen,
L372p Maaseik,
Q095p Maastricht,
Q180p Mal,
L362p Opitter,
Q099q Rothem,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q181p Sluizen,
P058p Stevoort,
P056p Stokrooie,
Q162p Tongeren,
Q078p Wellen,
Q079a Wintershoven),
pannetje:
panǝkǝ (Q240p Lauw),
pɛnǝkǝ (Q188p Kanne, ...
Q240p Lauw,
Q241p Rutten),
pil:
pel (P187p Berlingen),
pot:
pǫt (L372a Aldeneik, ...
L321a Ittervoort,
Q240p Lauw,
P051p Lummen,
L372p Maaseik,
L361p Tongerlo),
potje:
potje (L425p Grevenbicht / Papenhoven),
pø̜tjǝ (L432p Susteren),
smeerpotje:
smīǝ.rpe̜kǝ (L415p Opoeteren),
spilpot:
špelpǫt (Q020p Sittard),
spoorpot:
spoorpot (P057p Kuringen),
steenpan:
steenpan (L328p Heel),
taatspot:
taatspot (L214a Geysteren, ...
Q113p Heerlen,
Q039p Hoensbroek,
Q099q Rothem,
L432p Susteren),
tā.tspǫt (Q095p Maastricht),
tātspǫt (L360p Bree, ...
L415p Opoeteren)
|
De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g]
II-3
|