id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29236 | aandraaien | aandraaien: aandraaien (Tegelen), āndrɛ̄jǝ (Stramproy), ɛndrɛ̄jǝ (Ottersum), fribbelen: fribǝlǝ (Eupen) | Met behulp van de overtollige klei aan de onderkant van het op zijn kop op de schijf geplaatste werkstuk een verhoogde of verbrede vorm aan het werkstuk geven. [N 49, 33a] || Met de vingers de draden van de nieuwe ketting vastdraaien aan de restjes van de vorige ketting in kam en riet. [N 39, 78a] II-7, II-8 |