31865 |
afschuining |
chanfrein:
sxǫfręln (K317p Leopoldsburg),
šãnfrē̜ (K353p Tessenderlo),
šomfrē̜ (K353p Tessenderlo),
šǝfręjn (K317p Leopoldsburg),
šǫwfręjn (L421p Dilsen),
šǭfrē̜ (Q162p Tongeren),
mussenbek:
møsǝbɛk (K353p Tessenderlo),
naas:
nās (L328p Heel),
schuine kant:
schuine kant (K317p Leopoldsburg),
šȳn kantj (L330p Herten),
schuinse kant:
šȳnsǝ kantj (L387p Posterholt),
šājnsǝ kant (Q083p Bilzen),
schuinte:
sxȳntǝ (L271p Venlo),
vaas:
vās (Q204a Mechelen),
vellingkant:
vęleŋkantj (L387p Posterholt),
visbek:
ves˱bɛk (L163p Ottersum, ...
L299p Reuver),
veš˱bɛk (Q121c Bleijerheide),
vø̜š˱bɛk (L385p Sint Odilienberg, ...
Q020p Sittard),
visbekje:
vęš˱bɛkskǝ (Q015p Stein),
vissengraatje:
vęsǝgrø̜̄tjǝ (L330p Herten)
|
De schuinte die ontstaat door de kant van een stuk hout te schaven. Zie ook afb. 52. Vgl. voor het woordtype vaas, dat werd opgegeven door de respondent uit Mechelen (Q 204a), ook wnt XVIII, kol. 632, s.v. vasche, ø̄reep, strookø̄. Wanneer twee stukken hout die elk aan de lange, smalle zijde van een afschuining zijn voorzien, tegen elkaar worden bevestigd, ontstaat een V-vormige uitsparing, die visbek wordt genoemd. [N 53, 125b; monogr.]
II-12
|