26369 |
afwateringsbeek |
andere beek:
andǝr bɛjk (P195p Gutschoven),
goede afloop:
gujǝn ǭflő̜wp (P184p Groot-Gelmen),
heul:
hę̄l (L415p Opoeteren),
heultje:
hę̄.lkǝ (L415p Opoeteren),
loosbeek:
lē.s˱bīǝ.k (L417p As, ...
L416p Opglabbeek,
L362p Opitter,
L361p Tongerlo),
loosbeekje:
lē.s˱bīǝkskǝ (L372p Maaseik),
looswater:
lē.swātǝr (L417p As),
lossing:
lǫseŋ (L370p Kessenich),
moedersloot:
mōjǝrslø̄.t (Q162p Tongeren),
mōjǝrslō.t (Q162p Tongeren),
oude beek:
ā bęjk (P187p Berlingen),
oude jeker:
āwǝn ēkǝr (Q162p Tongeren),
āǝ je.kǝr (Q162p Tongeren),
tweede arm:
twedǝn ɛrǝm (Q160p Bommershoven, ...
P184p Groot-Gelmen),
winterbeek:
węntǝrbɛjk (P176p Sint-Truiden),
zouw:
zø̜w (P195p Gutschoven)
|
Beek waarlangs het water kan worden omgeleid wanneer de molenaar herstellingswerkzaamheden moet uitvoeren aan het molenwerk. Het hydroniem oude Jeker (Q 162) is volgens Coenen (pag. 58) terug te voeren op het feit dat de Jeker in Tongeren verschillende armen had. Als de molenaars reparaties uit te voeren hadden, dan werden de hoogstgelegen sluizen -namelijk die waar de Jeker de stad binnenkomt- dichtgedraaid zodat het water via de ɛoude Jekerɛ een grote bocht langs de stad maakte en pas achter de molen van de Blaar weer in de jongere bedding terug liep.' [Jan 97; Coe 51; Grof 38]
II-3
|