33260 |
andere oude klaversoorten |
bastaardklee:
bastǝrt[klee] (L270p Tegelen),
bostǝrt[klee] (L371a Geistingen),
bol:
bǫl (K314p Kwaadmechelen),
bolklee:
bol[klee] (Q032a Puth, ...
L329p Roermond,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen,
L271p Venlo),
brabantse klaver:
brobǝntsǝ [klaver] (K359p Koersel),
brabantse klee:
brǭbęntšǝ [klee] (L324p Baexem, ...
Q100p Houthem),
britklaver:
bretklǭvǝr (P107a Rummen),
britsklee:
britsklīǝr (Q204a Mechelen),
haasjes:
haskǝs (K314p Kwaadmechelen),
haasklee:
hās[klee] (L387p Posterholt),
harteklaver:
hęrtǝ[klaver] (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
hazeklee:
hāzǝ[klee] (L317p Bocholt, ...
L360p Bree,
L371a Geistingen,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy),
hǭzǝ[klee] (Q093p Rosmeer),
honingklee:
honingklee (L387p Posterholt),
hopklaver:
hǫp[klaver] (L244c America),
huttentut:
høtǝtøt (L326p Grathem),
inlandse klaver:
inlandse klaver (P048p Halen),
inlandse klee:
inlandse klee (Q097p Ulestraten),
italiaanse klee:
italiaanse klee (Q097p Ulestraten),
kempense klee:
kęmpǝsǝ [klee] (L416p Opglabbeek),
kettingklee:
kęteŋ[klee] (L291p Helden, ...
L266p Sevenum,
L268p Velden,
L289p Weert),
kietelklee:
ketǝlklē (Q198b Oost-Maarland),
klederis:
klēdǝriš (Q020p Sittard),
klisklaver:
klēs[klaver] (K318p Berverlo),
koedemmen:
kø̄dɛmǝ (Q093p Rosmeer
[(eigenlijk: koetepels klaversoort)]
),
koekoekklaver:
koko[klaver] (K358p Beringen),
kommetjesklee:
kømkǝskli (Q032a Puth),
luzerne:
lyzɛ̄r (Q200p 's-Gravenvoeren),
lȳzǝr (Q247p Sint-Martens-Voeren, ...
Q247a Sint-Pieters-Voeren),
lǝzɛrm (Q156p Borgloon, ...
Q178p Val-Meer),
luzerneklee:
lyzɛrn[klee] (L370p Kessenich, ...
Q033p Oirsbeek,
L420p Rotem,
Q099q Rothem,
Q112z Ten Esschen,
Q101p Valkenburg,
Q078p Wellen),
lēzǝr[klee] (Q204a Mechelen),
lǝzɛrn[klee] (Q111p Klimmen),
lǝzɛ̄r[klee] (Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
meiklaver:
mɛi̯[klaver] (L312p Neerpelt),
paardsklee:
pɛ̄ršklē (L387p Posterholt),
poesjesklee:
pȳskǝskli (L270p Tegelen),
roermondse klee:
rǝmøŋšǝ [klee] (Q111p Klimmen),
rolklaver:
rǫl[klaver] (L373p Roosteren),
rolklee:
rǫl[klee] (L332p Maasniel, ...
Q032a Puth),
staande klee:
stǭndǝ [klee] (Q171p Vlijtingen),
stoppelklee:
stopǝl[klee] (Q003p Genk),
štǫpǝl[klee] (Q113p Heerlen, ...
L330p Herten,
Q192p Margraten,
Q034p Merkelbeek,
Q091p Veldwezelt),
varkensklaver:
vɛrkǝs[klaver] (Q032p Schinnen),
winterklaver:
wentǝr[klaver] (K359p Koersel),
zamenklee:
zāmǝklē (L326p Grathem),
zomerklaver:
zōmǝr[klaver] (K359p Koersel),
zwadenklee:
zwø̜i̯ǝklī (Q099q Rothem),
zweedse klee:
zwētsǝ [klee] (L387p Posterholt),
žwētsǝ [klee] (L270p Tegelen, ...
Q097p Ulestraten)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|