26486 |
balanceren |
balanceren:
balansē.rǝ (L321a Ittervoort, ...
Q188p Kanne,
Q088p Lanaken,
Q095p Maastricht,
Q180p Mal),
balansēǝrǝ (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
Q164p Heks,
P050p Herk-de-Stad,
P057p Kuringen,
P051p Lummen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P058p Stevoort),
balansę̄.rǝ (L417p As, ...
L362p Opitter,
L415p Opoeteren),
balansɛjrǝ (P176p Sint-Truiden),
balasē.rǝ (Q162p Tongeren),
blansē.rǝ (L321a Ittervoort),
blǫnsę̄.rǝ (L368p Neeroeteren),
basculeren:
baskulēǝrǝ (P058p Stevoort),
hij ligt niet in balans:
hę̄ lext nēt˱ en balans (L362p Opitter),
klinken:
kleŋkǝ (Q160p Bommershoven),
los opliggen:
lǭs ǫplegǝ (P177a Ordingen),
lǭs ǫplīgǝ (P188p Hoepertingen),
rouler à libre:
lǫlībǝr (P188p Hoepertingen),
scharnieren:
sxǝrnīrǝ (Q078p Wellen),
uitbalanceren:
ȳt˱balansę̄.rǝ (L361p Tongerlo),
waggelen:
wagǝlǝ (Q181p Sluizen)
|
Gezegd van de loper wanneer hij bij gebruik van een balanceerwerk goed in evenwicht ligt op het uiteinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens). [Vds 136; Jan 125; Coe 103; Grof 124]
II-3
|