e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beervoetigheid (bere)klauwen (hebben): klau̯ǝ (Membruggen), (de poten) staan te plat: stø̜n tǝ plat (Loksbergen), (een paard met een) geitepoot: gē̜tǝpuǝt (Kerkhoven), (een paard met een) kalversvoet: kāvǝrsvūt (Tongeren), (een paard met een) koepoot: kő̜u̯pő̜u̯t (Borgloon), (een paard) met koehesen: męt kuhēǝ.sǝ (Niel-bij-As), (een) berepoot (hebben): bięrǝput (Hasselt), bē.rǝput (Houthalen, ... ), bērǝput (Godschei), bērǝpūt (Linkhout), bēǝ.rǝput (Zolder), bēǝrǝpuǝt (Zelem), bē̜.rǝput (Beverst), bē̜rǝput (Helchteren), bē̜rǝpuǝt (Meldert, ... ), bē̜rǝpǫu̯t (Romershoven), bīǝ.rǝput (Godschei), bīǝ.rǝputj (Zonhoven), b˙ē̜rǝpuǝt (Kaulille), (een) kromme: kromǝ (Diepenbeek, ... ), (een) kromme van achter: kromǝ van axtǝr (Houthalen), (een) platvoet (hebben): plat˲vut (Sint-Truiden), plat˲vū.t (Mechelen-Bovelingen  [(een platte straal)]  , ... ), plat˲vūt (Heers, ... ), plat˲vǫu̯t (Jeuk), (mv)  plat˲vuu̯tǝ (Aalst), plat˲vø̄tǝr (Sluizen), plat˲vūtǝ (Boekhout, ... ), (het gaat als/is een) beer: bēr (Kermt), bēǝr (Schulen), bīɛ.r (Alken), b˙ē̜r (Kleine-Brogel), (het heeft) de poten wijd: dǝ pē.t węi̯t (Genk), (het heeft) franse poten: fra.nsǝ pűǝt (Bree), (het heeft) overkoten: ōvǝrkuǝtǝ (Meijel), (het heeft) spat: spǭ.t (Millen), (het heeft/staat) bereklauw: bē.rǝklou̯ (Beringen), bērǝklau̯ (Bleijerheide, ... ), bēǝ.rǝklou̯ (Lummen), bēǝrǝklou̯ (Stokrooie), bē̜.rǝklau̯ (As, ... ), bē̜.rǝklou̯ (Molenbeersel), bē̜.rǝklō. (Genk), bē̜rǝklau̯ (Afferden, ... ), bē̜rǝklou̯ (Achel, ... ), bē̜rǝklā (Berg), bē̜rǝklō (Eksel), bīrǝklau̯ (Baexem), b˙ē̜rǝklau̯ (Ellikom, ... ), b˙ē̜rǝklou̯ (Neerpelt), (het is) afgetrokken: ā.f ˲gǝtrǫkǝ (As), (het is) dooreengetrokken: dōrī.gǝtrǫkǝ (Koersel  [(te hard gewerkt)]  ), (het is) doorgespannen: dō.rgǝspanǝ (Paal), (het is) doorgezakt: dōǝ.rgǝzak (Lanaken), (het is) gefatekeerd: gǝfatǝkērt (Herk-de-Stad), (het is) gekraakt in de boelee: gǝkrok˱ ęn ǝ bu`lę (Rukkelingen-Loon), gǝkrø̜k˱ ęn ǝ bu`lę (Buvingen), (het staat) door zijn boelee: du̯r zǝnǝ bu`lę (Borlo), (het staat) te laag: tǝ lęi̯x (Vorsen), (het) hangt in de koot: heŋt˱ ęn dǝ kūǝ.t (Zutendaal), (het) hangt in zijn knieën: heŋ ęn zǝn knē̜ (Godschei), (het) staat door: sti dou̯r (Melveren), sti dő̄.r (Berbroek, ... ), stiǝ dø̜.r (Werm), stø dou̯ǝ.r (Broekom), stø̜ dør (Sint-Huibrechts-Hern), stāt dør (Tessenderlo), stē duɛ.r (Bilzen), stē. duǝ.r (Vlijtingen), (het) staat plat: sti plat (Kerkom), (het) staat te breed: stē. tǝ brē.t (Beverst), stęi̯ tǝ bręi̯t (Opglabbeek), (het) staat te diep: ste tǝ dip (Wimmertingen), (het) staat te fel door: stø̜ tǝ fęl dōǝ.r (Gors-Opleeuw), (het) staat te plat: sti te plat (Brustem, ... ), (het) treedt te fel door: tri tǝ fęl dør (Overrepen), (het) zakt door: zak dōr (Opheers), zak˱ dou̯ǝ.r (Voort), zak˱ dør (Koninksem), zak˱ dǫu̯.ǝr (Hoepertingen), (het) zakt door in de boelee: zak˱ dø.r ęn ǝ bu`lę (Tongeren), (te) lang gekoot: lā.ŋk ˲gǝkű̄ǝtjš (Opitter), lāŋk gǝkǫt (Ottersum), achterkotig: axtǝrkȳtex (Blerick), bereklauwen (hebben): bērǝklāvǝ (Leopoldsburg), bē̜rǝklān (Berverlo), bē̜rǝklāvǝ (Kwaadmechelen, ... ), bē̜rǝklāvǝn (Heppen  [(slaat met de voorste poten naar buiten)]  , ... ), bē̜rǝklāvǝr (Mopertingen), berevoeten (hebben): bērǝvutǝ (Herk-de-Stad), doorslaan: dōrslōn (Sittard), dōrslǭǝn (Hamont), dūrslōn (Neeroeteren), dǫu̯rslōn (Sint-Truiden), dǫu̯rslǫu̯ǝ (Rummen), doorstaan: duǝrstuǝn (Bocholt, ... ), dørstǫu̯ǝn (Lommel), dørstǭn (Venray), dø̄.rstǭ.n (Hasselt), dø̄rstø.n (Berg), dø̜̄i̯ǝrstǭn (Tessenderlo), dōrstǭǝn (Hamont), dōǝ.rstø̜n (Jesseren), dő̜u̯ǝrston (Ulbeek), dǫu̯ǝ.rstōn (Berlingen), doortreden: dō.rtrē̜ǝ (Lauw), doortreder: dørtrē̜r (Hoeselt), doorzakken: dø̄ǝ.rzakǝ (Rutten), dō.rgǝspanǝ (Kerniel), dōrzakǝ (Berverlo, ... ), een holle: nǝn hō.lǝ (Zonhoven), hol in de knieën: hǭl en de knēn (Haelen), hol staan: hō.l stø̜nj (Godschei), holbenig: huǝlbē.nex (Munsterbilzen), pees afgeschuurd: pęi̯s ˱ǭfgǝšyǫt (Piringen), stoeper: stupǝr (Heesveld-Eik  [(van stuip: kramp)]  ), te lang van koot: tǝ la.ŋk ˲van kōt (Diets-Heur), tǝ la.ŋk ˲van kǫu̯t (Heks), te wijd doorstaan: tǝ wī.t dø̄.rǝxštuǝ (Moresnet), tǝ wī.t˱ duɛ.rstūǝ.n (Veldwezelt), tǝ wīt dōrstǭn (Nederweert) Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9