32737 |
beide panden van een uiteengeploegde akker |
helft:
hęlǝft (K278p Lommel),
kanten:
kantǝ (L372p Maaseik),
kɛnj (L331p Swalmen),
kɛnt (Q111p Klimmen, ...
Q098p Schimmert),
links en rechts stuk:
leŋs˱ ɛn rɛxs stø̜k (Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
linkse en rechtse kant:
leŋsǝ ɛn rɛxsǝ kãnt (L163a Milsbeek, ...
L115p Mook,
L163p Ottersum),
lopen:
lȳǝp (L192b Aijen),
onderhandse en uiterhandse kant:
ǫnǝr(h)antsǝ ɛn øę̄i̯tǝr(h)antsǝ kant (K359p Koersel),
ǫnǝrhantsǝ ɛn ø̜tǝrhantsǝ kant (K357p Paal),
op de voor:
ǫp ˲dǝ vūǝr (Q211p Bocholtz),
ruggen:
røgǝ (L312p Neerpelt),
twee akkers:
twē akǝrs (L192a Siebengewald),
twee helften:
twi hɛlǝftǝ (Q194p Rijckholt),
twiǝ hęlǝftǝ (L265b Kronenberg),
voorste en achterste helft:
vørstǝ ɛn ɛ̄ ̝xtǝrstǝ hę̄lǝft (L246p Horst),
zijden:
ze ̝i̯ǝ (L360p Bree),
zii̯ǝ (L295p Baarlo, ...
L215p Blitterswijck,
Q035p Brunssum,
L289a Hushoven,
Q111p Klimmen,
L332p Maasniel,
L364p Meeuwen,
L321p Neeritter,
L387p Posterholt,
L270p Tegelen,
L318b Tungelroy),
zīǝ (L369p Kinrooi),
zęi̯ǝ (Q188p Kanne),
zę̄i̯ǝ (K318p Berverlo),
zę̄i̯ǝn (K278p Lommel),
zijgestuk:
zei̯gǝstø̜k (Q009p Maasmechelen),
zijkanten:
zei̯kãntǝ (L164p Gennep, ...
L163p Ottersum),
zę̄kantǝ (Q002p Hasselt),
zę̄kãntǝ (P107a Rummen),
zīkɛnjtǝ (L429a Berg),
zijperceeltjes:
zęi̯pǝrselkǝs (L282p Achel)
|
Het uiteenploegen van een akker levert, als men de keerstroken buiten beschouwing laat, twee even grote stroken op aan weerskanten van de eindvoor in het midden. Uiterlijk is er overeenkomst met het ploegen in panden. Voor deze, afzonderlijk te ploegen delen van een akker zie men echter het vorige lemma. [N 11, 54; N 11A, 121f]
I-1
|