25522 |
bijbaksel |
appelbol:
appelbol (P052p Schulen),
%%meervoud%%
appelbollen (Q088p Lanaken),
appelenbol:
appelenbol (L360p Bree),
appelkoekje:
%%meervoud%%
appelkoekjes (L315p Kleine-Brogel),
deegappel:
deegappel (Q162p Tongeren),
greetje:
grētjǝ (L316p Kaulille),
kattekop:
kattekop (P053p Berbroek, ...
P178p Brustem,
P190p Gotem,
P197p Heers,
P117p Nieuwerkerken,
P177a Ordingen,
Q157a Overrepen,
Q158p Riksingen,
Q093p Rosmeer,
Q168p s-Herenelderen,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
Q162p Tongeren,
P118a Wijer),
%%meervoud%%
kattekoppen (P050p Herk-de-Stad),
kinderbroodje:
%%meervoud%%
kinderbroodjes (L315p Kleine-Brogel),
klein broodje:
klein broodje (Q072p Beverst, ...
P190p Gotem),
knol:
knol (Q001p Zonhoven),
konijnskop:
konijnskop (Q080p Vliermaal),
krollebedol:
krolǝbǝdol (Q009p Maasmechelen),
krollebol:
krollebol (Q003p Genk, ...
Q093p Rosmeer,
Q178p Val-Meer,
K361p Zolder,
Q005p Zutendaal),
krollemol:
krollemol (L417p As, ...
L372p Maaseik,
L424p Meeswijk,
L368p Neeroeteren),
%%meervoud%%
krollemollen (L371p Ophoven),
niknakje:
%%meervoud%%
neknɛkskǝns (L371p Ophoven),
ovenkoek:
hōvǝnkuk (L353p Eksel),
ovenkoek (L360p Bree, ...
L286p Hamont,
L315p Kleine-Brogel),
%%meervoud%%
hōvǝnkukǝn (L315p Kleine-Brogel),
ovenkoekje:
ōvǝnkukskǝ (L314p Overpelt, ...
L355p Peer),
rollemedol:
rollemedol (Q082p Munsterbilzen),
scheerkoek:
sxerkuk (P055p Kermt),
sxęjrkuk (Q074p Kortessem),
stijve:
stęjvǝ (Q088p Lanaken),
taartepom:
taartepom (L371p Ophoven),
taddeknot:
tadǝknøt (P050p Herk-de-Stad),
tiekehaan:
tikǝnhān (P050p Herk-de-Stad),
trul met appel:
trul met appel (P057p Kuringen),
trullebal:
trullebal (P223p Rukkelingen-Loon),
vlaaitje:
vlojkǝ (P178p Brustem),
vlamkoek:
vlamkoek (P117p Nieuwerkerken, ...
P118a Wijer)
|
De vraagstelling in de enqu√™tevraag OB 2, 6 luidde: "Hoe werd de laatste deegrest verwerkt, indien er niet meer voldoende was voor een gans brood? Hoe heet wat men ermee bakte?" Het woordmateriaal valt uiteen in drie groepen. De eerste groep biedt dialectvarianten waarvan de betekenis is "appelbroodje" of "appel in deeg gerold", de tweede groep geeft een minder specifieke betekenis als "klein broodje" en de derde groep woorden heeft als betekenis voor de deegrest "zuurdeeg". Deze laatste groep is overgeheveld naar het lemma ''zuurdeeg''. Dit bakken van deegresten heeft tweeërlei functies: ten eerste het gerieven van de kinderen die ook iets willen meebakken en ten tweede het testen van de hittegraad van de oven (Weyns blz. 49 en 51). Het woordmateriaal uit dit lemma komt alleen uit Belgisch Limburg.' [OB 2, 6]
II-1
|