25398 |
blauw slachten |
afkloppen:
ǭfklopǝ (Q071p Diepenbeek),
blauw slachten:
blǫw šlaxtǝ (L426p Buchten, ...
L203p Lieshout),
bloed slachten:
blūǝt slaxtǝ (L321p Neeritter),
een slechte aftrek:
ǝnǝ šlɛxtǝ āftręk (Q009p Maasmechelen),
gedaan zijn door een vilder:
(men zegt) [dat is door] nǝ veldǝr gǝdōn (L432p Susteren),
geen blanke huid:
gɛn blaŋkǝ hōt (L269p Blerick),
geen gladde huid:
gɛn gladǝ hø̄t (L269p Blerick),
geen vetvrije huid:
gɛn vɛtvrejǝ hø̄t (L269p Blerick),
het vlies op het vlees laten zitten:
ǝt vlīs op ǝt vlęjs lǭtǝ zetǝ (L291p Helden),
in het vel blijven zitten:
(men zegt) et blift en ǝt vɛl zetǝ (Q036p Nuth),
in het vel snijden:
ent fɛl snēǝ (P108p Grazen),
ingesneden:
engǝsnējǝ (L330p Herten),
liest:
līst (P176p Sint-Truiden),
minderwaardige huid:
minderwaardige huid (P120p Alken),
niet goed afgedaan:
nēt gōt āfxǝdōn (Q204a Mechelen),
niet goed gespannen:
(van de huid zegt men dat ze) nīt gūt gǝspanǝn is (Q003a Oud-Waterschei),
niet goed gevild:
nē̜ got gǝvelt (P176p Sint-Truiden),
niet goed het vel afgedaan:
nī gut ǝt vɛl āfgǝdǭn (L211p Leunen),
niet stroppen:
(men zegt) [de huid] stropt ni (L312p Neerpelt),
nog kwabbelen vet daaraanzitten:
(men zegt) dǭ zetǝ nax kwabǝlǝ vɛt ān (L330p Herten),
nog liesvet daaraan zijn:
(men zegt) dō ǝs nǫx lisvɛt ān (P057p Kuringen),
nog vettig zijn:
(men zegt) tes nox vɛtǝx (P117p Nieuwerkerken),
scheef gevild:
sxēǝf gǝvelt (P177p Zepperen),
slecht afgedaan:
šlɛx āfxǝdōǝ (Q039p Hoensbroek),
šlɛxt ǭfgǝdon (Q121p Kerkrade),
slecht afgedaan zijn:
(men zegt) [het] is slęxt āfgędōn (L316p Kaulille),
(men zegt) [het] ęs slęjx ǫfgǝdøn (Q162p Tongeren),
slecht afgehuid:
slɛxt afxǝhø̜jt (L265p Meijel),
slecht afgetrokken:
slecht afgetrokken (K358p Beringen),
slecht afgewerkt:
slēx ǭfgǝwęrk (Q083p Bilzen),
slɛxt afgǝwɛrkt (L312p Neerpelt),
slecht geslacht:
slɛxt gǝslaxt (L163p Ottersum),
slecht gevild:
slēx gǝvelt (Q083p Bilzen),
slęx gǝvelt (Q099q Rothem),
slɛxt xǝvɛlt (Q039p Hoensbroek),
slecht uitgeslacht:
slēxt utgǝslaxt (Q121p Kerkrade),
slēxt ū.tgǝšlǭxt (L290p Panningen),
šlɛxt utgǝslaxt (L292p Heythuysen),
te diep gesneden:
tǝ diǝp gǝsnęjǝ (Q156p Borgloon),
te rijp zijn:
(men zegt) [dat beest] es tǝ rip (Q113p Heerlen),
te rouw gedaan zijn:
(men zegt) øt es tø rōu gǝdgē̜ǝ (Q202p Eys),
te vet:
tǝ vɛt (L318b Tungelroy),
vel voor de helft van de waarde:
vɛl vør dǝ hɛlǝft van dǝ wjādǝ (P046p Linkhout),
versnijden:
vorsnejǝ (L289p Weert),
vilderen:
veldǝrǝ (Q121c Bleijerheide),
vlies:
vlīs (L413p Helchteren),
wat veel vet deraanblijven:
(men zegt) dǝr blɛ waføl vɛt an (K278p Lommel)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|