26584 |
bomen |
afscherpen:
afscherpen (P051p Lummen, ...
K357p Paal),
bodemen:
byjǝmǝ (K353p Tessenderlo),
bōjǝmǝ (L316p Kaulille),
bomen:
bø̜̄jmǝ (L318p Stramproy),
de snijkant aanslaan:
dǝ snęjkant anslǭ (L265p Meijel),
een stuk opzetten:
ǝn støk opzętǝ (L318p Stramproy),
opbomen:
opbø̜wmǝ (Q284p Eupen),
ǫp˱bōmǝ (L211p Leunen),
ǫp˱bǫwmǝ (L289p Weert),
opdraaien:
opdrɛjǝ (L318p Stramproy),
uitscherpen:
ūtšerpǝ (L374p Thorn),
verbomen:
vǝrbōmǝ (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy)
|
De geschoren ketting gelijkmatig met behulp van de effenaar, het boomhout, de boomstok enz. op de kettingboom winden. [N 39, 63; N 39, 74b] || Het diepe gedeelte van de groeven, het bodemsel, scherpen. [N O, 34f]
II-3, II-7
|