24890 |
buntgras |
beemd:
beemd (L318p Stramproy),
buntsgras:
bøns˲gras (K353p Tessenderlo),
gras:
gras (L265p Meijel),
keesspiers:
kēsspīrs (K353p Tessenderlo),
poezengras:
pūzǝgras (L265p Meijel),
smele:
smeel (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
smelen:
smelen (L294p Neer),
smēljǝ (L318p Stramproy),
smēlǝ (L265p Meijel)
|
Bunt, bentgras (molinca coerulia) of ook smelen en pijpestrootje genoemd. Buntgras groeit in forse pollen van een paar decimeter dikte op vochtige zand- en hoogveengronden. Gedroogd lenen zich de gladde stengels uitstekend voor het fijne vlechtwerk. Buntgras is stug, sterk en gaat in gevlochten toestand lang mee. De benaming pijpestrootje is ontleend aan het feit dat een dunne grashalm van het buntgras dienst deed als pijpeveger (Crompvoets, pag. 159). [N 40, 120] || buntgrashalm
II-6, III-4-3
|