32742 |
de wendakker ploegen |
bijakkeren:
bī.akǝrǝ (Q005p Zutendaal),
bęi̯.akǝrǝ (Q003p Genk),
bę̄.akǝrǝ (Q071p Diepenbeek, ...
Q002a Godschei,
Q001p Zonhoven),
de kop omvaren:
dǝ kǫp˱ emvǭ.rǝ (Q082p Munsterbilzen),
de voordel omdoen:
dǝ vȳ ̞ǝldǝr ømduǝ (Q191p Cadier),
de voordelen omvaren:
dǝ vȳǝdǝlǝ o ̞mvãrǝ (Q116p Simpelveld),
de voorling aanvaren:
dǝ vīǝ.rleŋ ãnvã.rǝ (L417p As, ...
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek),
het hoofd omdoen:
hǝt hei̯t˱ emdū.n (Q072p Beverst),
hǝt hē.t˱ emdū.n (Q081a Heesveld-Eik),
tegenaanvaren:
tēgǝnǭnvǭ.rǝ (L414p Houthalen),
voordel rijden:
vø̄ǝdǝl rii̯ǝ (Q113p Heerlen),
voordelen:
vø̄.rdǝlǝ (Q009p Maasmechelen),
vø̄rǝlǝ (L387p Posterholt),
voorling omdoen:
vyǝleŋ ømdūǝ (Q117p Nieuwenhagen),
voorling varen:
vø̄rleŋ vãrǝ (L321p Neeritter)
|
Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.]
I-1
|