31138 |
drievoet |
drie-/drijpikkel:
dręjpekǝl (Q001p Zonhoven),
driepoot:
driepoot (Q015p Stein),
dręjpuǝt (Q121c Bleijerheide, ...
L265p Meijel),
dręjpūt (L417p As),
drę̄jpuǝt (L267p Maasbree),
drievoet:
drivōt (Q032p Schinnen),
klinkleest:
kleŋklest (L163a Milsbeek),
klinkvoet:
kleŋkvut (L163a Milsbeek, ...
L115p Mook),
nagelsvoet op een voet:
nāgǝlsvōt op ǝnǝ vōt (Q253p Montzen),
nagelvoet:
nālvos (Q121c Bleijerheide),
pikkel:
pekǝl (L421p Dilsen),
schoenvoet:
schoenvoet (K278p Lommel),
schoorpoot:
sxōǝrpuǝt (L266p Sevenum)
|
De ijzeren driepoot met drie klinkvoeten. Volgens Knöfel (I, pag. 244 en 245) bezit deze driepoot "een grooten en een kleinen voet benevens een stang voor de hak. Staat een der voeten ten gebruike omhoog, dan rust het toestel op de beide andere en blijft daarop staan. De schoen of laars wordt op een der voeten gestoken, waarna de zool of hak met metalen stiften kan bevestigd (geklonken) worden." Zie afb. 67. [N 60, 147b; N 60, 244a]
II-10
|