18007 |
duizelig zijn |
aan draaiingen lijden:
liejs allicht 2e p.ev. van lijden, [de liejs] (aan ...)], rk.
liejs aan dreijinge (L371p Ophoven),
dazelen:
daazele (L318b Tungelroy),
dao gaoje van aant daazele (L287p Boeket/Heisterstraat),
het daazeltj mich (L318b Tungelroy),
de hemel voor een doedelzak aanhoren:
dae huut den hemel veur ennen doedelzak aan (L271p Venlo),
de kloten kwijt zijn:
he`ə ēͅs də kløtə kwēͅt (P051p Lummen),
draaien in de kop:
dret in de kop (P176p Sint-Truiden),
draaien wie een dop:
drè:n wie nen dop (L353p Eksel),
draaien wie kokkerel:
hae dreed wie eine kòkkerol (Q020p Sittard),
draaien, aan het - zijn:
hae is aan ⁄t drieë (Q039p Hoensbroek),
draaien, alles draait mich:
alles draet mich (L352p Hechtel),
draaien, beginnen te -:
die begint te droèën (P048p Halen),
dɛ bəgint tə drɛ:n (K358p Beringen),
hè bəgintj tjə drejə (L371a Geistingen),
t begint in zenne kop de draiə (P057p Kuringen),
draaien, de kop draait mich:
dər koͅ.p driənt mech (Q202p Eys),
draaien, het draait hem:
het drejt h`m (L418p Niel-bij-As),
draaien, het draait me:
t drejt mej (L216p Oirlo),
draaien, ze zien -:
ich zeen ze dreije (L270p Tegelen),
draaier (zn.):
dreier (P176p Sint-Truiden),
dubbel zien:
zuuste dobbel (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
duizelen:
`t duuzelt mich (L329p Roermond),
duuzulu (Q035p Brunssum),
he dŭzelt (L419p Elen),
een slag van de molen gekregen hebben:
slaag vanne möle gekrege (L353p Eksel),
gammel worden:
gammel waere (L268p Velden),
rad worden:
dae wuurt raad (L271p Venlo),
toervelen:
dao zuuste ze van törvele (Q020p Sittard),
verduizelen:
verduuzele (L318b Tungelroy),
vərtûûzələ (Q098p Schimmert),
voortdraaien:
fòetdrêêe (Q156p Borgloon),
zijn sus kwijt zijn:
zennen sus kwijt (K357p Paal),
zungelen:
zungele (L381p Echt/Gebroek),
zwijmelen:
zweimele (Q095p Maastricht),
zwemelen (L298a Kesseleik),
Wordt ook gezegd van iemand die langzaam ineenzakt door de slaap.
zwimələ (P176p Sint-Truiden)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|