32735 |
eindvoor aan de zijkant |
(de twee) reens:
rēns (Q035p Brunssum, ...
Q033p Oirsbeek),
ręi̯ns (L424p Meeswijk, ...
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
rɛi̯ns (Q193p Gronsveld),
(de twee) renen:
rēnǝ (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
ręi̯nǝ (Q016q Krawinkel, ...
Q015p Stein),
buitenkant:
bøę̄(i̯)tǝkant (K359p Koersel, ...
K357p Paal),
drege voord:
drę̄x ˲vōrt (L312p Neerpelt
[deze opgave wijst erop dat men aan de kant geen gewone diepe voor ploegt]
),
einder:
ęndǝr (L282p Achel),
eindvoor:
ęi̯nt˲vōr (L282p Achel),
eindvoren:
ę̄nt˲vōrǝ (L209p Merselo),
grensvoren:
grɛns˲vǭrǝ (Q187p Sint Pieter),
kant:
kant (K317p Leopoldsburg, ...
Q192p Margraten),
kãnt (L366p Gruitrode, ...
L358p Reppel),
kanten:
kɛnt (Q192p Margraten),
kɛntj (L322p Haelen),
kantvoor:
kantj˲[voor] (L294p Neer, ...
L331p Swalmen),
kant˲[voor] (L250p Arcen, ...
Q002p Hasselt,
Q204a Mechelen),
kãnt˲[voor] (L192b Aijen, ...
Q191p Cadier,
L246p Horst,
L115p Mook,
L216p Oirlo),
kantvoren:
ka.nt˲vōrǝn (L414p Houthalen),
kantj˲vōrǝ (L322p Haelen),
kantj˲vǭrǝ (L324p Baexem),
kant˲vōrǝ (L268p Velden),
keervoor:
kīǝrvǭr (Q191p Cadier
[(de laatste voor langs de weg in sterk glooiend gebied)]
),
plaatsen:
gescheid (L248p Lottum, ...
L387p Posterholt),
grensvoor (L248p Lottum),
reen (L429a Berg, ...
P175p Gingelom,
Q188p Kanne,
L422p Lanklaar,
Q117p Nieuwenhagen,
Q036p Nuth,
Q097p Ulestraten,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
reenvoor (Q096d Smeermaas),
scheiding (L192b Aijen, ...
L209p Merselo,
L115p Mook),
scheivoor (K278p Lommel, ...
L248p Lottum),
reenvoor:
rēnvūr (Q211p Bocholtz),
rę̄ ̝nvǭr (Q194p Rijckholt),
reenvoren:
rēnvū ̞ǝrǝ (Q116p Simpelveld),
rēnvūrǝ (Q117a Waubach),
ręi̯nvūǝrǝ (Q111q Ransdaal),
rę̄ ̝nvǭrǝ (Q194p Rijckholt),
scheidelvoren:
šęi̯.gǝlvǭrǝ (L416p Opglabbeek),
scheidvoren:
šęi̯t˲vōrǝ (L321p Neeritter),
šęi̯t˲vǭrǝ (L324p Baexem),
scheivoren:
sxɛi̯vou̯ǝrǝn (K278p Lommel),
šęi̯vōrǝ (L295p Baarlo),
uitpalingen:
ø̜tpǭleŋǝ (K353p Tessenderlo),
voor:
[voor] (L324p Baexem, ...
K278p Lommel,
L159a Middelaar,
Q187p Sint Pieter),
voren:
vu̯ǫrǝ (Q162p Tongeren),
vōrǝ (L429p Guttecoven),
vōrǝn (L314p Overpelt),
vǫu̯rǝ (P107a Rummen),
vǭrǝ (L294p Neer),
zijkant:
zii̯kãnt (L216p Oirlo),
zijkanten:
zēkɛnt (Q098p Schimmert),
zijscheid:
ze ̝i̯sxęi̯t (L298a Kesseleik),
zijvoor:
zii̯vōr (L270p Tegelen),
zīvōr (L268p Velden),
zijvoren:
zii̯vōrǝ (L270p Tegelen),
zę̄i̯vōrǝ (K318p Berverlo),
zę̄voǝrn (K314p Kwaadmechelen),
zīvōrǝ (L268p Velden)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|