e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flaphoed boordhoed: bjoəthūt (Vliermaal), corniche (fr.): kornisj (Opheers), flabie: [<flabberen, 2. (van kledingstukken) op slordige wijze loshangen?] (Flabie) [sic]  flabei (Vliermaal), [<flabberen, 2. (van kledingstukken) op slordige wijze loshangen?] [sic]  flabe:i (Wintershoven), flabiehoed: [<flabberen, 2. (van kledingstukken) op slordige wijze loshangen?]  flabeͅhut (Opheers), flambard (fr.): flabār (Hasselt), flambaar (Bree, ... ), flambaer (Blerick, ... ), flambart (Horst), flambār (Spalbeek), flambār(kə) (Bocholt), flambēͅr (Lummen), flamboar (Waubach), flambèr (Hout-Blerick), flābār (Hasselt), fla͂bār (Tongeren), flembaar (Tegelen), flőͅbāR (Tongeren), flaphoed: flap(h)ut (Genk), flaphoet (Maastricht), flaphood (Maasniel, ... ), flaphōēd (Oirlo), flaphut (Beringen, ... ), flaphuwd (Achel), flaphuət (Kermt), flaphód (Kerkrade), fláphūt (Ketsingen), flapper: flapər (Rosmeer), fles: flèsch (Schimmert), flodderhoed: floͅdərut (Sint-Truiden), grote hoed: grōēse hood (Bocholtz), hoed: `ut (Velm), hòt (Neeroeteren), hoed met een brede luif: hōt med ən breͅj løͅf (Teuven), krijgershoed: krygərhūt (Romershoven), laphoed: Brede luifel varieerde slechts naargelang de mode veranderde.  laphūət} [sic (Riksingen), loesj: loesj (Kerkrade), loesjhoed: lodsjhood [loͅdšhod} (Neerharen), loeschhood (Valkenburg), loesjhód (Kerkrade), loͅtš(h)ōt (Eisden), lósjhoud (Limbricht), lôsjhout (Einighausen), luifhoed: luifhood (Ell), slappe hoed: schlappe hood (Jabeek), sjlappe hood (Haelen, ... ), sjlappen hood (Panningen), slappe hoed (Halen), slappe hood (Stevensweert), slappen hood (Grathem, ... ), slappen hōēd (Oirlo), slapən hut (Beringen), slapən hūət (Kermt), slapən(h)ōt (Maaseik), slapənōt (Ophoven), transvaal: transvāl (Mechelen-aan-de-Maas), transvaalse hoed: Transvaalse hoed.  transvōͅlsə hut (Beverlo), transvaler: transvaler (Klimmen), transvālər (Lanklaar), vilten hoed: vĕltən(h)ōt (Maaseik), viltjenhood (Susteren), zonhoed: zoͅnhut (Herk-de-Stad), zuidwester: Van Dale: zuidwester, 2. breedgerande hoed van oliedoek die zeelieden en schippers bij regenweer (zoals veelal bij zuidwestenwind) dragen.  Zuidwester (Meijel) flambard || flambard (slappe vilthoed met brede rand) || flambard: flaphoed || flaphoed || flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] || hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3