e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluim fluim: flaaim (Bilzen, ... ), flai.m (Tongeren), flaim (Bilzen, ... ), flajm (Berg), flaum (Borgloon, ... ), flawm (Martenslinde), flay(3)m (Borgloon), flā`m (Lummen), flāim (Paal, ... ), fleem (Herten (bij Roermond), ... ), flem (Linde), fleum (Amby, ... ), flēm (Hasselt), fliem (Grubbenvorst, ... ), flijm (Millen), flo:m (Hoepertingen), flo:əm (Tessenderlo), floe.m (Waubach), floe:m (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), floejm (Maastricht, ... ), floem (Heerlen, ... ), floewm (Heers), floeəm (Sevenum), floum (Heers, ... ), flōēm (Panningen, ... ), flōəm (Tessenderlo), flōͅm (Oostham), floͅwm (Beverlo), floͅy(3)m (Koersel), fluem (Rotem), flui-em (Groot-Gelmen), fluim (Alken, ... ), fluiəm (Gutshoven), flum (Hamont, ... ), fluu.m (Leuken, ... ), fluum (Afferden, ... ), fluuum (Weert), fluūm (Vrusschemig), fluëm (Lanklaar), flū.m (Maaseik), flūim (Sint-Pieter), flūīm (Rotem), flūm (Elen, ... ), flūū:m (Panningen), flūūm (Buggenum, ... ), flūūme (Hoensbroek), flŭim (Lanaken, ... ), flŭŭm (Mheer, ... ), fly(3)̄m (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), fly:m (Opgrimbie), flyjm (Maaseik), flym (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), flèùm (Zichen-Zussen-Bolder), fléuum (Elen), flôêm (Blerick, ... ), flö:jm (Hees), flö:m (Kortessem, ... ), flöim (Maastricht), flöm (Griendtsveen), flø.m (Veulen), flø.əm (Leopoldsburg), fløim (Hoepertingen), fløjm (Houthalen, ... ), flø͂ͅm (Herk-de-Stad, ... ), fløͅim (Helchteren), fløͅm (Meldert, ... ), flùim (Kortessem), flüm (Gulpen), flüme (Mechelen), flə:m (Herk-de-Stad), flə:ym (Stokkem), fləjm (Vroenhoven), fləm (Kleine-Brogel, ... ), vlim (Venlo), vlum (Baarlo, ... ), vluum (Geleen, ... ), vlèùm (Wijk), [grenst aan ontrondingsgebied -> fluim; *vlijm, flijm]  flijm (Opgrimbie), flijn (Martenslinde), flijəm (Nieuwerkerken), [grenst aan ontrondingsgebied, fliem < fluum -> fluim; *vlijm, flijm]  fliem (Bocholt), flien (Overpelt), [ontrondingsgebied -> fluim; *vlijm, flijm]  fleim (Bree, ... ), flēm (Rosmeer), fli-jm (Bree), flijm (Eigenbilzen, ... ), flijn (Beverst), flêjmə (Kermt), [ontrondingsgebied, fliem < fluum -> fluim; *vlijm, flijm]  fli:m (Opoeteren), flieem (Opoeteren), fliem (As, ... ), flimə (Opglabbeek), Een kwaa-etsj is een grotere fluim.  fluim (Kanne), Gewoonlijk wordt het mv gebruikt  fluimə (Kuringen), gele, een -: geal (Nieuwenhagen), gééle (Geleen), jael (Kerkrade), jeel (Bocholtz), ne gaele (Venlo), grochel: greuchel (Jeuk), groͅchəl (Sint-Truiden), gröchəl (Aalst-bij-St.-Truiden), ən krochəl (Hasselt), Minder: fluim.  grochel (Herk-de-Stad), groen kuiken: n grūūn kuuke (Ottersum), groene, een -: eine greune (Baexem), ene greune (Horst, ... ), greune (Broekhuizen, ... ), ne greune (Tungelroy), unne greune (Tungelroy), kaats: kaatch (Schaesberg), kaatsch (Heerlen, ... ), kaatsj (Heerlerheide, ... ), kjāātsj (Nieuwenhagen), WNT: kaatsen, II) Slaan, werpen... 3) Als gewoon woord voor smijten, werpen [~ fluim uitsmijten?]  kaatsj (Munstergeleen), klad: WNT: klad (I), A): Kleine samenpakkende, samenklevende, veelal weeke, half vloeibare, maar ook wel opgedroogde massa...  klad (Echt/Gebroek), klak: WNT: klak (III): - kwak, klodder, klad, spat, smet, vlek enz.  klaak (Bree, ... ), klans: klānš (Rekem), klĕns (Beverst), klark: kla.rk (Boukoul), klark (Boeket/Heisterstraat, ... ), klarrek (Nederweert, ... ), kleirk (Neerpelt), klerk (Overpelt, ... ), klèrek (Neerpelt), klater: WNT: klater (II), 1) Samenklevende, half weeke massa.  kla.ter (Linde), klater (Achel, ... ), kliek: WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]  kleek (Arcen, ... ), kleeke (Velden), kleeək (Sevenum), kleik (Neerpelt), klīēk (Swolgen), klodder: WNT: klodder (I), 1): Klompje of massa van een weeke stof...  kloͅdər (Kerkrade), klork: klorrek (Tungelroy), koet: kaet (Mechelen), koe:t (Eygelshoven), koet (Bocholtz, ... ), koèt (Bocholtz), kōē.t (Mechelen), kōēt (Bleijerheide, ... ), kūt (Welkenraedt), koets: #NAME?  koe:ts (Mheer), kwaai: ? WNT: kwat, (mnl. quat, daarnaast ook quad): Speeksel, in verkleinvorm: kleine fluim of kwalster.  kwaaij (Nunhem), kwaaj (Baexem, ... ), kwakkel: WNT: kwak (VI): een hoop, een (groote of kleine) hoeveelheid, in t bijzonder van iets weeks.  kwakel (Baexem), kwal: WNT: kwal, 2): Fluim.  kwal (Broekhuizen, ... ), kwalster: WNT: kwalster (III): fluim, rochel.  kwalkster (Venlo, ... ), kwalster (Nuth/Aalbeek, ... ), kwartje: kwartje (Nunhem), kwats: Vulgair.  kwaa-etsj (Kanne), WNT: kwatsen, 3): spuwen, overgeven.  kwaatsj (Berg-aan-de-Maas, ... ), kwatter: WNT: kwatten, B): Kwalsteren, spuwen. In deze betekenis ook kwadden.  kwadder (Middelaar), kwejjer (Broekhuizen), WNT: kwatten, B): Kwalsteren, spuwen. In deze betekenis ook kwadden. [-> afl., rk]  kwatter (Ulestraten), kwijl: kwiel (Blitterswijck, ... ), plaaier: flaaier (Maastricht), pruim: en proem (Horst), rochel: (rŏchel) (Stevoort), rochchel (Beverlo), rochel (Alken, ... ), roggel (Ulbeek), roxəl (Kwaadmechelen), roəxəl (Beverst), rŏchel (Bree, ... ), roͅxəl (Lozen), rucheͅl (Oostham), rəchəl (Gutshoven), Wanneer men op het onaangename wil zinspelen.  rochel (Spalbeek), rotklats: B.v. Hij tuevd`en rotklats op-pe grond.  rotklats (Hamont), slijm: n slijm (Kwaadmechelen), slijm (Beverlo), speeksel: spiksel (Sint-Truiden), spij: spī (Neerglabbeek), spuw: spauw (Stevoort), spuwsel: spuwsel (Beringen), strengel: syn. flùm.  stréngel (Diepenbeek), tuf: tuf (Hechtel, ... ), tyf (Beringen), Ww. tuffen, spuwen.  tuf (Sint-Huibrechts-Lille) fluim [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] || opnemen om te wegen, om het gewicht te schatten [kwikke] [N 84 (1981)] || uitgespuwd slijm, grote fluim III-1-2