32612 |
gierroerder |
geerd:
gē̜rt (Q003p Genk),
haak:
hǭk (L416p Opglabbeek),
roer:
rīr (Q002a Godschei),
roerder:
rȳrdǝr (P179p Aalst, ...
L192a Siebengewald),
rȳǝrdǝr (Q012p Rekem),
rø̄rdǝr (L292p Heythuysen, ...
L371p Ophoven,
Q194p Rijckholt),
rīrdǝr (Q072p Beverst),
rīǝrdǝr (P055p Kermt),
roerer:
rø̄rǝr (Q027p Doenrade),
rērǝr (L417p As),
roererd:
rērǝrt (L418p Niel-bij-As, ...
L365p Wijshagen),
roerhout:
rȳrhǭlt (L163p Ottersum),
rø̄rhǫ.lt (L248p Lottum),
rø̄rhǫu̯.t (L266p Sevenum),
roerplank:
rȳrplãŋk (L216p Oirlo),
rø̄rpla.nk (L292p Heythuysen),
roerstek:
rȳrstɛk (Q071p Diepenbeek),
rȳǝrstɛk (Q001p Zonhoven),
rø̄rstɛk (Q011p Boorsem),
rø̄rštɛk (L329p Roermond),
rērstɛk (L366p Gruitrode, ...
L364p Meeuwen,
Q005p Zutendaal),
rīǝrstɛk (Q081a Heesveld-Eik),
r˙ø̄rštɛk (Q191p Cadier),
roerstok:
rȳrstǫk (L192b Aijen),
rø̄rstǫk (L246p Horst, ...
L265b Kronenberg),
scholpstok:
sxulǝpstǫk (L248p Lottum),
sliet:
slīt (L115p Mook),
staak:
stǭ.k (Q082p Munsterbilzen),
stek:
stɛk (L414p Houthalen),
stemper:
stɛ.mpǝr (Q071p Diepenbeek),
zeikroerder:
[zeik]rȳrdǝr (L192b Aijen, ...
L209p Merselo),
zeikroerer:
zēkrȳrǝr (Q002c Bokrijk)
|
Lange stok, met of zonder dwarsplankje aan het ondereinde, waarmee men het bezinksel van de gier in de gierkelder oproert. Woorden als sliet, staak, geerd, stek e.d. zijn als zodanig geen specifieke benamingen voor de gierroerder: zij geven veeleer de aard van het als gierroerder dienende voorwerp aan. Voorzover niet bedoeld als term voor de gierroeder in zijn geheel, zou het woord gierplank kunnen wijzen op het dwarsplankje onder aan de stok. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 59a]
I-1
|