32615 |
giertonschraag |
berrie:
bērii̯ (Q191p Cadier),
bok:
bok (L163p Ottersum, ...
L192a Siebengewald),
raam:
rām (Q027p Doenrade, ...
L265b Kronenberg,
L424p Meeswijk,
L209p Merselo,
L115p Mook,
L216p Oirlo),
raam van de zeikton:
rām van dǝ [zeikton] (L192b Aijen, ...
L246p Horst),
schraag:
šrāx (Q116p Simpelveld),
šrǭx (Q194p Rijckholt),
slede:
slęi̯ (L292p Heythuysen),
zeikraam:
zęi̯krām (L265b Kronenberg),
zeiktonschraag:
zęi̯ktonsxrāx (L248p Lottum)
|
Een gierton die (nog) niet van vaste "voeten" was voorzien, werd in een soort schraag op de karbodem vastgezet. De schraag bestond uit twee in het midden uitgeholde balken, die soms met twee planken of balkjes onderling verbonden waren. De ton werd in de uitholling van de beide balken gelegd. Vaak spande men nog een ketting over de ton heen. [N 11A, 56b; N 11, 28 add.]
I-1
|