32597 |
groenmest |
groen:
gryn (P107a Rummen),
grø̄n (Q032a Puth, ...
L420p Rotem,
L432p Susteren,
L331p Swalmen,
L374p Thorn),
groenbemesting:
grynbǝmęsteŋ (Q180p Mal),
grȳnbǝmesteŋ (L192p Bergen, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
Q076p Romershoven,
Q162p Tongeren,
L244d Ysselsteyn),
grȳnbǝmęi̯stiŋ (P177p Zepperen),
grȳnbǝmęsteŋ (L115p Mook),
grønbǝmø̜steŋ (Q011p Boorsem),
grønbǝmęsteŋ (L372a Aldeneik, ...
L331b Boukoul,
Q035p Brunssum,
L426p Buchten,
L320a Ell,
L429p Guttecoven,
Q113p Heerlen,
L330p Herten,
Q187a Heugem,
L292p Heythuysen,
L426z Holtum,
L325p Horn,
Q188p Kanne,
Q111p Klimmen,
L265b Kronenberg,
L332p Maasniel,
Q204a Mechelen,
L427p Obbicht,
Q033p Oirsbeek,
Q111q Ransdaal,
Q194p Rijckholt,
Q099q Rothem,
Q099q Rothem,
Q098p Schimmert,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen,
Q112z Ten Esschen,
Q112b Ubachsberg,
Q097p Ulestraten,
L289p Weert,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
grø̄nbǝmesteŋ (L269b Boekend, ...
Q193a Eckelrade,
Q203p Gulpen,
L246p Horst,
L269a Hout-Blerick,
Q192p Margraten,
L270p Tegelen,
L271p Venlo,
L386p Vlodrop),
grø̄nbǝmēsteŋ (L248p Lottum, ...
L288a Ospel,
L266p Sevenum),
grø̄nbǝmę.steŋ (Q116p Simpelveld),
grø̄nbǝmęšteŋ (L373p Roosteren),
grø̜i̯nbǝmęsteŋ (Q030p Schinveld),
grø̜nbǝmęsteŋ (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg,
L318b Tungelroy,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
grīnbǝmę.steŋ (Q072p Beverst),
groenmest:
gryn[mest] (P179p Aalst, ...
Q156p Borgloon,
P219p Jeuk,
L312p Neerpelt),
grȳn[mest] (L192b Aijen, ...
P050p Herk-de-Stad,
Q077p Hoeselt,
L209p Merselo,
L159a Middelaar,
L163a Milsbeek,
L216p Oirlo,
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald,
P176p Sint-Truiden,
K353p Tessenderlo),
grøn[mest] (Q009p Maasmechelen),
grø̄n[mest] (Q191p Cadier, ...
L290a Egchel,
L291p Helden,
L292p Heythuysen,
Q039p Hoensbroek,
L246p Horst,
L321a Ittervoort,
L289b Leuken,
L248p Lottum,
Q204a Mechelen,
Q022p Munstergeleen,
L321p Neeritter,
L322a Nunhem,
L266p Sevenum,
L289p Weert),
grø̜i̯n[mest] (P045p Meldert, ...
Q080p Vliermaal),
grø̜n[mest] (Q096c Neerharen),
gręi̯n[mest] (L430p Einighausen),
grīn[mest] (Q003p Genk),
jrø̜ŋ[mest] (Q121p Kerkrade),
groens:
grø̄ns (Q196p Mheer),
groent:
grø̄nt (Q201p Wijlre),
ondergevaren mest:
oŋǝrgǝvārǝ męs (Q030p Schinveld),
uitslager:
ūtšlē̜gǝr (L294p Neer),
vette:
vi̯ēdžǝ (Q158p Riksingen),
vędžǝ (P220p Mechelen-Bovelingen)
|
Groenmest is het gewas dat gebruikt wordt voor groenbemesting. Daaronder verstaat men het verbouwen en daarna onderploegen van een groen gewas, dat in symbiose met stikstofbindende organismen leeft. De stikstof dient als meststof voor een volgend gewas. De gewassen die hiertoe dienen zijn nogal verschillend. In de navolgende plaatsen worden gebruikt: lupine K 278, 318, 357, 358, L 159a, 163, 164, 210, 211, 265, 266, 269, 269a, 269b, 270, 271, 288a, 289, 289b, 290, 291, 292, 294, 295, 299, 316, 318, 318b, 320a, 321, 321a, 322, 322a, 325, 330, 331, 332, 366, 373, 374, 377, 378, 382, 387, 416, 420, 427, 429, 430, 431, 432, P 46, 50, 51, 56, 117, 120, 176, 176b, 177, 188, 211, Q 13, 15, 20, 22, 28, 30, 33, 35, 39, 71, 72, 80, 81a, 83, 94b, 95, 96a, 96c, 97, 98, 111, 112z, 113, 117a, 156, 175, 180, 187, 193, 196, 197, 197a, 196a, 203, 204a, 253; serradella L269, 270, 294, 321, 322, 329, 330, 374; spurrie L 373, 430; wikke L 430, Q 15, 180; klaver L 294, 330, Q 20, 33, 188; boekweit L 416; rogge $$(soms gesneden of als stoppels)$$ K 358, L 265, 270, 322, 329, 362, 416, Q 20, 117a, 180; onkruid L 269, 322, Q 15, 28, 121, 158, 197, 197a, 198b. [N M, 13; N 11, 27 add.; N 11A, 29b + c; JG 1b add.]
I-1
|