31855 |
gronden met de grondschaaf |
inkasten:
enkastǝ (L328p Heel),
inlaten:
inlǭtǝ (L163p Ottersum),
uitdiepen:
ū.t˱dēpǝ (Q204a Mechelen),
ūt˱dēpǝ (L330p Herten),
uitgronden:
uitgronden (L421p Dilsen),
ūt˲grondǝ (L271p Venlo),
ūt˲grønjǝ (L330p Herten),
ǫwt˲grondǝ (Q083p Bilzen),
uithobeln:
ūshubǝlǝ (Q121c Bleijerheide),
uitschaven:
ūtšāvǝ (L299p Reuver),
ǫwtšǭvǝ (Q083p Bilzen),
uitwroeten:
ø̜jt˲vrūtǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De bodem van diepe groeven of sponningen met behulp van de grondschaaf uitdiepen en opzuiveren. De grondschaaf wordt met name gebruikt bij het maken van nesten in trapbomen. Dat zijn de groeven waarin de treden, de stootborden en de wellatten van trappen worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 94]
II-12
|