31854 |
grondschaaf |
grondhobel:
jroŋkhubǝl (Q121c Bleijerheide),
grondschaaf:
gronjtšā.f (Q020p Sittard),
gronjtšāf (L294p Neer, ...
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
grontjšāf (L330p Herten, ...
L382p Montfort,
L387p Posterholt,
L299p Reuver),
grontsxāf (L271p Venlo, ...
L289p Weert),
grontšāf (L421p Dilsen, ...
Q018p Geulle,
Q112p Voerendaal),
grontšē̜f (L294p Neer),
grontšǭf (Q083p Bilzen),
groŋkšāf (Q119p Eygelshoven, ...
L270p Tegelen),
gruntšāf (Q204a Mechelen, ...
Q033p Oirsbeek),
grõntsxǭf (K353p Tessenderlo),
grōntšāf (Q204a Mechelen),
grǫntjšoaf (Q038p Amstenrade),
grǫntsxǭf (K317p Leopoldsburg),
ronde schaaf:
rǫnj šāf (Q019b Groot Genhout),
rondschaaf:
rontjšāf (L330p Herten),
trappenhobel:
trapǝhubǝl (Q121c Bleijerheide),
trappenschaaf:
trapǝsxāf (L163p Ottersum),
trapǝšāf (L434p Limbricht),
wroeter:
vrȳtǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.]
II-12
|