25405 |
haartrekker |
borsteltrekker:
bǫǝrstǝltrɛkǝr (L312p Neerpelt),
haak:
hǭk (P046p Linkhout),
hǭǝk (P108p Grazen),
haak aan de schel:
hǭk ān dǝ šɛl (Q039p Hoensbroek),
haartrekker:
haartrekker (P120p Alken),
howǝrtrękǝr (L312p Neerpelt),
huǝrtrɛkǝr (P177p Zepperen),
hǫǝrtrɛkǝr (L312p Neerpelt),
hǭrtrekǝr (Q198p Eijsden),
houtje met touwtje:
hǫwtjǝ mɛt tǫwtjǝ (L318b Tungelroy),
kepernagel:
kęjǝpǝrnējǝgǝl (Q078p Wellen),
kling:
kleŋ (Q009p Maasmechelen),
klompje hout met nagel:
klømkǝ hāt mǝ nǭxǝl (K318p Berverlo),
latnagel:
latnāxǝl (Q018p Geulle),
nagel:
nōgǝl (P176p Sint-Truiden),
stekje:
stękskǝ (Q103p Berg / Terblijt),
tang:
taŋ (Q039p Hoensbroek),
tangetje:
tęŋskǝ (P117p Nieuwerkerken),
trekhaak:
trɛkhōk (P050p Herk-de-Stad),
trekkertje:
trɛkǝrkǝ (L432p Susteren),
trekschaar:
trɛkšīr (L372p Maaseik)
|
Voorwerp waarmee men na het krabben de resterende haren van het varkenslijf verwijdert. Meestal is dit een al of niet kromgeslagen spijker of haakje, al dan niet in een blokje hout bevestigd. Ook een houtje met een touwtje werd wel eens gebruikt. Men draait een achtergebleven haar -vooral de haren op de nek zijn soms lastig af te krabben- rond de spijker of het haakje, waarna men hem afrukt. [N 28, 33b]
II-1
|