32195 |
handbijl |
aaks:
dāks (L289p Weert),
bijl:
bijǝlǝ (Q204a Mechelen),
bijltje:
bilkǝ (L434p Limbricht),
blokbijl:
blǫk˱bīl (L382p Montfort),
brede bijl:
brijǝ bē̜l (K353p Tessenderlo),
hakbijl:
hak˱bīl (L381p Echt),
handbijl:
hantj˱bīl(ǝ) (Q033p Oirsbeek),
hant˱bīl (Q019b Groot Genhout, ...
L270p Tegelen),
handbijltje:
haŋk˱bilkǝ (L270p Tegelen),
kapbijl:
kap˱bīl (Q095p Maastricht, ...
L270p Tegelen),
kapbijltje:
kap˱bīlkǝ (L270p Tegelen)
|
Een licht bijl met korte steel die wordt gebruikt om uit ruw hout naven, spaken en rongen te bekappen en hun eerste vorm te geven. Zie ook afb. 179. [N G, 41]
II-12
|