30342 |
hengselduim |
duim:
dūm (L330p Herten, ...
L387p Posterholt),
geheng:
gǝheŋ (L385p Sint Odilienberg),
leghaak:
lɛxhǭk (K353p Tessenderlo),
scharnierduim:
sxarnērdūm (L271p Venlo),
sleep:
slęjp (Q015p Stein),
(mv)
slęj.pǝ (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L289p Weert),
tordel:
tȳǝldǝr (Q204a Mechelen),
toren:
tōrǝ (L330p Herten),
tūr (Q121c Bleijerheide),
tǭn (L163p Ottersum)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|