31168 |
holpijp |
dopper:
dępǝr (Q083p Bilzen),
drijver:
drīvǝr (L299p Reuver),
hollepijp:
hǫlǝpīp (L321p Neeritter),
holpijp:
hō.lpīf (Q121c Bleijerheide),
hōlpīp (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
hǫlpīf (Q121b Spekholzerheide),
hǫlpīp (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L216a Oostrum,
Q116p Simpelveld,
L213p Well),
hǭlp ̇īp (L330p Herten),
hǭlpīp (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
houwpijp:
howpīp (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q099q Rothem,
Q118p Schaesberg),
hǫwpīf (Q121p Kerkrade),
hǫwpīp (Q095p Maastricht, ...
L299p Reuver),
kuiltjestang:
kylǝkǝstaŋ (L210p Venray),
piqueur:
pikø̜r (P219p Jeuk),
slagpijp:
šlāxpīp (L299p Reuver),
slagpijpje:
šlā.xpī.pkǝ (L331p Swalmen)
|
Stalen staafje dat van onderen in een scherp gerand kokertje uitloopt. De holpijp wordt gebruikt om gaten te maken in dun plaatmateriaal. Men slaat er een plaatje van een bepaalde (vaak ronde) vorm mee uit. Zie ook afb. 135 en het lemma "holpijpje" in Wld II.10, pag. 30. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het maken van gaatjes in leer. [N 33, 326; N 64, 73] || Werktuigje waarmee men gaten in het leer slaat. Het is een hol staafje in diverse maten dat met een hamer door een stuk leer gedreven wordt, zodat daarin een rond gat ontstaat. [N 36, 31; Li 1963, 49]
II-10, II-11
|