32941 |
hooiboom |
bindboom:
benjbǫu̯m (L331p Swalmen),
bentbaǝm (L282p Achel),
beŋbōm (L265p Meijel),
beŋbǫu̯m (L290p Panningen),
bēntjbǫu̯m (L318b Tungelroy),
bindgeerd:
bindgeerd (Q101p Valkenburg),
bindhout:
bentholt (L271p Venlo),
bentjhǫu̯t (L322p Haelen),
bindhout (L291p Helden),
bīnhōt (Q196p Mheer),
boom:
bōm (Q121p Kerkrade, ...
Q208p Vijlen),
disselboom:
desǝlbǫu̯m (L269p Blerick),
hooibalk:
[hooi]balk (Q007p Eisden, ...
L115p Mook),
hooiboom:
[hooi]bom (K278p Lommel),
[hooi]bum (P051p Lummen, ...
K361p Zolder),
[hooi]būǝm (K318p Berverlo, ...
K314p Kwaadmechelen),
[hooi]bōm (Q112a Heerlerheide, ...
Q113a Welten),
[hooi]bǫu̯m (L295p Baarlo, ...
L269p Blerick,
Q156p Borgloon,
L331b Boukoul,
P186p Gelinden,
L322p Haelen,
L328p Heel,
P197p Heers,
L330p Herten,
L422p Lanklaar,
L321p Neeritter,
L322a Nunhem,
Q098p Schimmert,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen),
[hooi]bǭm (L326p Grathem, ...
L382p Montfort,
L373p Roosteren),
hooipaal:
hooipaal (K318p Berverlo),
hooiwis:
[hooi]wes (L295p Baarlo),
hout:
hǫlt (L269a Hout-Blerick),
karboom:
kɛrbǫu̯m (L324p Baexem),
laadboom:
lāi̯bōm (L266p Sevenum),
lānbōm (Q208p Vijlen),
lāt˱bǫu̯m (L268p Velden),
wagenpaal:
wāgǝpāl (Q037p Vaesrade),
wisboom:
wesbuu̯m (L244c America, ...
L210p Venray),
wesbōm (L192p Bergen, ...
L248p Lottum,
L217p Meerlo,
L245p Meterik),
wesbōǝm (L250p Arcen, ...
L211p Leunen,
L246b Melderslo,
L266p Sevenum,
L214p Wanssum),
wesbūm (L244b Griendtsveen, ...
L246p Horst,
L216a Oostrum),
wesbūǝm (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
wesbǫm (L164p Gennep, ...
L214a Geysteren,
L165p Heijen,
L159a Middelaar,
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald),
wesbǫu̯m (Q111p Klimmen, ...
L268p Velden,
L271p Venlo),
wešbōm (Q039p Hoensbroek),
witsbōm (Q211p Bocholtz, ...
Q113p Heerlen),
wēsbǫm (L164p Gennep),
wē̜i̯ǝš˱bōm (Q209p Teuven),
węršbōm (Q204a Mechelen, ...
Q197p Noorbeek),
węsbōm (Q204a Mechelen, ...
Q203a Reijmerstok),
wishout:
węshǫu̯t (Q111p Klimmen),
wɛshǫu̯t (L294p Neer),
wisselboom:
węsǝlbōm (Q208p Vijlen)
|
Als de wagen volgeladen was, legde men vaak een lange boom over de lengte boven op de met hooi geladen wagen. Door deze boom met touwen aan de wagenbak vast te sjorren werd de lading stevig verankerd en kon er naar de boerderij gereden worden. Het boom werd dan met het touw (zie het volgend lemma) ofwel aan een vast aanhechtingspunt van de wagenbak verbonden, en door middel van een blok of een klos aangespannen (zie het lemma ''blok, klos''), ofwel aan een draaiende àndere boom die onder in de wagenbak was gemonteerd; zie de lemma''s ''vregelpaal'' en ''vregelknuppel''. Deze methode van laden met de hooiboom was echter niet overal gebruikelijk; in de volgende plaatsen werd uitdrukkelijk opgegeven dat men zònder boom, alleen met touwen de lading vastzette: L 192a, 267, 269, 269a (soms gebruikte men wèl een boom), 292, 293, 294, 295, 300, 328, 374, 381, 381b, 434, P 55, Q 10, 15, 19, 30, 32, 99*, 102, 117a, 192, 197, 222. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 71; A 13, 18; A 34, 7; Gwn 7, 11; add. uit N 18, 140]
I-3
|