31881 |
houtvijl |
fijne houtvijl:
fęjn hōt˲vęjl (P176b Bevingen),
fijne vijl:
fājn vājl (Q083p Bilzen),
fīn vīl (L330p Herten),
fīnǝ vīl (L271p Venlo),
houtvijl:
hāt˲vē̜l (K317p Leopoldsburg),
hōts˲vil (Q121c Bleijerheide),
hōt˲vil (Q204a Mechelen),
hōt˲vīl (Q113p Heerlen),
hǫwt˲vęjl (L421p Dilsen),
hǫwt˲vīl (Q018p Geulle, ...
L299p Reuver,
Q015p Stein,
L318b Tungelroy),
hǭlt˲vil (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
hǭlt˲vīl (L163p Ottersum),
vijl:
vīl (L270p Tegelen, ...
L318b Tungelroy),
zoete vijl:
zø̄tǝ vīl (L387p Posterholt),
zoetvijl:
zyt˲vil (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zø̄t˲vīl (L328p Heel)
|
Vijl waarmee het oppervlak van hout glad gemaakt kan worden. De houtvijl wordt gebruikt nadat men het werkstuk met de rasp al een eerste, ruwe bewerking heeft gegeven of wanneer men met de schaaf het oppervlak niet glad kan maken. Zie ook afb. 58. Houtvijlen bestaan in verschillende uitvoeringen. Vijlbladen die grof gekapt zijn worden voor ruw werk gebruikt, bladen die fijn gekapt zijn voor de definitieve afwerking van het hout. [N 33, 99; N 53, 144a-b; monogr.]
II-12
|