e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiel blauw jasje: blāywjeskə (Bree), blauw kieltje: blaw kīlkə (Hout-Blerick), blā kīlkəs (Riksingen), blauw pitje: bloͅuw peͅitšə (Borgloon), blauwe kiel: (blauwe) keel (Klimmen), blaae kiel (s-Herenelderen), blaauwə keel (Holtum), blauwe keel (Benzenrade, ... ), blāə kīl (Tongeren), bloowə kiel (Kermt), bloͅuwə kīəl (Opheers), Dit kledingstuk wordt nog maar zelden gedragen. In deze streek was het steeds van blauw linnen.  blauwe keel (Valkenburg), bloes: blus (Kaulille), boerenkiel: (boere)keel (Echt/Gebroek), boerekeel (Amstenrade, ... ), boerekeil (Sittard), boerəkeel (Eys), wordt gedragen door boeren, landarbeiders, voerlieden en door veehandelaars  boerekeel (Venlo), boezeroentje: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  bazeroentje (Grevenbicht/Papenhoven), buis: buis (Sevenum, ... ), doekenkiel: douke keil (Guttecoven), hes: hiës (Grubbenvorst), hès (Horst, ... ), hêêîs (Meerssen), ps. invuller twijfelt over dit antwoord.  hês (keel) (Blerick), jas: jas (Amby, ... ), jes (Valkenburg), wol  jas (Maasbracht), jasje: jaeskə (Eksel), jeske (Baarlo, ... ), jèske (Meerssen), katoen  jeske (Maasbracht), jekker: jekker (Blerick, ... ), dik en tegen kou en regen  jĕkĕr (Tegelen), dikkere jas  jekker (Nunhem), joppe (du.): vgl. Van Dale (DN): Joppe, jekker, jopper - jasje.  job (Waubach), kazavekje: kažəveͅkskə (Lozen), kegel: ke.gəl, -s, -kə (Neeroeteren), keegel (Niel-bij-As, ... ), kegel (As, ... ), kegəl (Opglabbeek, ... ), kēgel (Bree, ... ), kēgəl (Bocholt, ... ), kiegel (Genk, ... ), kiehgel (Genk), kigel (Genk), kégel (Gruitrode), kegeltje: kegelke (Grote-Brogel, ... ), kegəlkə (Bree), kēgəlkə (Neerglabbeek), kigeͅlkə (Eksel), kiel: [kīl (Wintershoven), ke:l (Maastricht, ... ), keel (Afferden, ... ), keĕl (Maastricht), keil (Bocholtz, ... ), keiël (Hasselt, ... ), kejl (Zelem), kel (Borgharen, ... ), keêl (Weert), keël (Bunde, ... ), keəl (Hasselt, ... ), kēel (Stevensweert), kēēl (Blerick, ... ), kēil (Koersel), kēīl (Mechelen-aan-de-Maas), kēl (Boorsem, ... ), kēl~ (Achel), kēyl (Rotem), kēəl (Maaseik), kĕĕal (Banholt), kĕĕl (Meerssen, ... ), ki-iel (Duras), ki-jel (Heers), ki.l (Zonhoven), ki:l (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), ki:əl (Meldert), kieel (Lontzen), kiejĕl (Amby), kiejl (Venray), kiel (Alt-Hoeselt, ... ), kiele (Broeksittard), kieəl (Halen), kijl (Hoepertingen), kijəl (Veulen), kil (Beringen, ... ), kile (Gelinden), kiêl (Hechtel), kiəl (Eigenbilzen, ... ), kī:l (Tongeren), kīēl (Meerlo, ... ), kīēÒl (Schinveld), kīl (Beverlo, ... ), kīl- kējəlkə (Opglabbeek), kīÒl (Linkhout), kīəl (Beverst, ... ), kĭl (Boekt/Heikant), kjal (Mheer), kÒēl (Sint-Huibrechts-Lille), kéiəl (Lommel), kéj.el (Hasselt), kéél (Herten (bij Roermond), ... ), kîl (Diepenbeek), kēl (Haler, ... ), kē̜l (Heerlen, ... ), kīl (Helden, ... ), kɛil (Paal), kɛl (Lommel), (Boere)kiel.  keel (Venlo), (kiel: van een schip).  keel (Venlo), (kledingstuk).  keel (Epen), B.v. De boeren droegen vroeger ene blauwe kiel.  kiəl (Niel-bij-St.-Truiden), Bet. jasje.  kīl (Kwaadmechelen), bovenkleding  keel (Steyl), de keel wordt zelden meer gedragen. In de zomer -in de oogsttijd- trekken de boeren jas en vest uit en werken in hemd en broek. Bij kouder weer dragen de beoren een gebreide wollen trui over het vest. Deze trui heet: trikko  keel (Meerssen), Dit werd vroeger hier gedragen, dus 30 à 40 jaar geleden, tegenwoordig niet meer  ke:l (Sibbe/IJzeren), Kiel.  kēl (Sint-Huibrechts-Lille), kledingstuk  keel (Blitterswijck), kleeding  keel (Schinveld), Kleedingsstuk.  kīl (Berg), lang uitspreken  kēēl (Roermond), Meestal blauw van kleur.  keel (Herten (bij Roermond)), Mndl. keirle.  keel (Valkenburg), Ten oosten en noordoosten van Tongeren ook "kleed".  kīēl (Tongeren), werd vroeger wel gedragen en thans zeer weinig mer  keil (Einighausen), wig  kīēl (Schinveld), wordt tegenwoordig echter niet meer gebruikt, vroeger s Zondags een lange keel en bij het werk een korte keel  keel (Leunen), wordt thans hier niet meer gedragen  keel (Urmond), wordt weinig meer gedragen  keel (Beegden), kieltje: ke:lkə (Maastricht), keelke (Amby, ... ), keilke (Nieuwstadt), kelke (Sevenum), kelkən (Diepenbeek), kēlkə (Tegelen, ... ), keͅl’jə (Kwaadmechelen), kielke (Eksel, ... ), kilke (Borgloon, ... ), kīlkə (Borlo), klīlkə (Beringen), kìlkə (Loksbergen), bedoeld kledingstuk valt hier niet ruim om het lichaam, zoals b.v. n kiel van de kaasboeren, doch is "passend"gemaakt en heeft twee grote en een kleine opgenaaide zakken. t kleine zakje links boven heeft nog een aparte knoop zodat men de pijp niet kan verlieren  keelke (Stramproy), Dit kledingstuk wordt hier in zoverre het nog gedragen wordt zo genoemd. Het is haast geheel verdrongen door de overall.  kēlkə (Putbroek), ee"dof  keelke (Borgharen), het heeft aan den hals één of twee knoopjes; werd over het hoofd heen aangetrokken; worden momenteel niet meer gedragen, had klein staand boordje  keelke (Geulle), Meestal blauw, wordt over het hoofd aangetrokken.  kilke (Diepenbeek), wordt hier niet meer gedragen  keelke (Geulle), wordt niet meer gedragen  keelke (Amby), korte jas: kort jas (Rimburg), korte kiel: korte keel (Horn), kotte kiel (Rosmeer), lange kiel: lange keel (Horn), paletot (fr.): palto (Roggel), paltong (Dieteren), roefkiel: (roefkiel) [sic]  rufkīl (Hoeselt), rok: rok (Vijlen), vroeger  rok (Koningsbosch), rokje: rökske (Vijlen), stoep: schtüb (Benzenrade), schtüp (Heerlen), sjtoep (Mheer), sjtop (Gronsveld), sjtòp (Meerssen), sjtüb (Hulsberg), stub (Nuth/Aalbeek), štuup (Heerlen), Werkkleding: rok, sjtup, blawe sjölk.  sjtup (Einighausen), stoepjas: sjtoepjas (Wijlre), stoepje: stiepke (Montfort), werkjas: werkjas (Gennep, ... ), werrekjas (Amby), wirkjas (Einighausen, ... ), wärkjas (Maasbree), wèrkjas (Bergen), vroeger  wirkjas (Koningsbosch), werkjasje: werkjeske (Meerssen), wirk-jeske (Urmond), wirkjeske (Neeritter, ... ), werkkiel: werkīl (Val-Meer, ... ), werkkeel (Nuth/Aalbeek, ... ), werkkil (Beringen), wĕrkēl (Maaseik), wirkkeel (Haelen, ... ), vroeger: basderoentje  wirkkeel (Haelen), wordt gedargen door boeren, landarbeiders, voerlieden en door veehandelaars  werkkeel (Venlo), werkkieltje: wirkkeelke (Geleen), werkpitje: werəkpetšə (Diepenbeek), werkrok: wirkrok (Bocholtz), werkstoep: (werk)sjtūb (Eys), werkschtup (Nuth/Aalbeek), wirkstüb (Heerlen), zweetkieltje: zweetkèelke (Brunssum) hes (kiel) [SGV (1914)] || hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || hes (kiel) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || Inspringende hoek, gevormd door twee hellende dakvlakken. [N 32, 43b; N 54, 171a] || jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kiel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || kiel (blauwe kiel van boeren) [hes] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel (kledingstuk) || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || kiel, loshangend linnen of katoenen werkhemd voor mannen || kiel: (kort) loshangend linnen of katoenen overkleed || kiel: kiel van blauw blinkend lijngewaad, gesteven en in fijne plooitjes gestreken || kieltje [ZND m] || kleed (boerenkiel) || kort werkjasje || kort, los om het lijf hangend linnen overkleed voor mannen || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)] || korte, loshangende kiel || licht katoenen jasje || werkkiel II-9, III-1-3