30202 |
kielgoot |
goot:
gǫwt (P176p Sint-Truiden),
kiel:
kē.l (Q162p Tongeren),
kē̜.l (Q196a Banholt, ...
Q196p Mheer),
kē̜l (Q083p Bilzen, ...
Q121c Bleijerheide,
Q204a Mechelen,
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
kielgoot:
kelgø̜t (L387p Posterholt),
kēlgōt (K353p Tessenderlo),
kē̜lgø̜̄.t (L290p Panningen),
kīlgø̜̄t (L163p Ottersum),
springkeper:
spręjŋkęjpǝr (Q078p Wellen)
|
Schuin aflopende dakgoot in de inspringende hoek tussen twee dakschilden. In Q 83 werd de kiel gevormd door twee ongeschaafde planken van 2 x 10 cm doorsnede, die V-vormig tegen elkaar werden geplaatst. Op de aldus gevormde ondergrond werd de zinklaag van de goot vastgehecht. [N 54, 171b; N 32, 43b; monogr.; div.]
II-9
|