29629 |
kleikruiwagen |
bakkar:
bakkɛr (L322a Nunhem),
bakschurgkar:
bakšø̜rkęr (L270p Tegelen),
botkruiwagel:
bǫtkrǫwwǭgǝl (Q083p Bilzen
[(idem)]
),
komkruiwagel:
kumpkrǫwwǭgǝl (Q083p Bilzen
[(gewone kruiwagen zonder verhoog)]
),
kommekruikar:
kǫmpǝkrǫwkar (Q095p Maastricht),
kruikar:
krykǝr (L290p Panningen),
krǫwkar (Q095p Maastricht),
kruiwagel:
krawǝl (Q083p Bilzen),
krø̜̜̄̄wāgǝl (P047p Loksbergen),
krǫwwǭgǝl (Q083p Bilzen),
schubkarre:
šupkar (Q111p Klimmen),
schurgkar:
šø̜rkęr (L270p Tegelen),
šø̜rǝxkɛr (L290p Panningen),
schurgskar:
šørxskar (L322a Nunhem),
šø̜rskɛr (L322a Nunhem),
taai(e)-kar:
tę ̞j(ǝ)kɛr (L381p Echt)
|
Kruikar met bak, gebruikt om de gestoken klei vanuit de kleiput te vervoeren. De bak van de kruiwagen werd in Q 111 een kom (kǫmp) genoemd. Met de term taai(e)-kar (L 381) werd oorspronkelijk de kleikruiwagen aangeduid waarmee de gemalen klei van de kleimolen naar de vormtafel werd gebracht. Deze gemalen klei, die een hoge graad van taaiheid had bereikt, werd ook wel taaie (tę ̞j\) genoemd (Geuskens, pag. 36). [N 98, 43; monogr.]
II-8
|