e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekoek eierdief: eierdie-ief (Gennep), èjjerdie.f (Gennep, ... ), koekoek: koe.koe:k (Herten (bij Roermond)), koekkoek (Gulpen, ... ), koekoek (Blerick, ... ), koekoek (stoott.) (Echt/Gebroek), koekōēk (Brunssum, ... ), kukkuk (Opglabbeek), kukuk (Achel, ... ), kukuək (Niel-bij-St.-Truiden), ku‧kuk (Moresnet), ’kukuk (Meeswijk), doorgaans Frings, soms eigen spelling  kukuk (Kwaadmechelen), eigen spelling; omgespeld  kukuk (Roosteren), Frings  kukuk (Beverst, ... ), Frings, omgesp.  kukuk (Lommel), IPA, omgesp.  kukuk (Beverst, ... ), mv.  `kukuks (Heijen), sommigen verwarren koekoek en sperwer  koekoek (Haelen), uitrdr. das allemaal koekkoek eene zank: allemaal hetzelfde liedje.  koekkoek (Bilzen), vdBerg; omgesp.  kukuk (Sint-Truiden, ... ), wellicht ook maartsveulen, zie daar  kukuk (Lanklaar), maartsveulen: opgegeven met een ?; Frings; half lang als lang omgespeld  mīərtsfø̄lə (Lanklaar), sperwer: (in de winterdagen)  špɛrwər (Beringe, ... ), wrekel: =WNT sub wrekel; cf HBHS sub sperwer, Gr (!) vriekel ="wraakzuchtige  vrîêkel (Klimmen), wreker: In heel Limburg "koekoek", maar in Klimmen dus vrieker, een oude en zeldzame naam voor de sperwer; vroeger geloofde men dat de koekoek tegen de winter in een sperwer veranderde.  vrîêker (Klimmen) eierdief || koekoek [ZND m], [ZND m] || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1