18415 |
koof |
keuvel:
= 61b (mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje])
kø͂ͅvəl (K278p Lommel),
Bolmuts <gebreid>.
keuvel (Q095a Caberg),
koof:
Algemeen woord voor muts.
kuəf (K314p Kwaadmechelen),
Cfr. infra [015: slaapmuts voor de vrouw]
kuəf (K353p Tessenderlo),
Hoedje met linten onder de kin.
kôf (K317p Leopoldsburg),
i.e. [met] of muts.
kuwəf (K358p Beringen),
Id. 039c, maar kleiner.
kuwəf (K357p Paal),
Van Dale: koof (<Fr.), (gew.) 1. vrouwenmuts.
kof (P055p Kermt),
koof (L216p Oirlo, ...
K353p Tessenderlo),
kuf (Q007p Eisden),
Zie 32:h) en 33:a). Andere betekenissen: - muts met linten die boven op het hoofd werden vastgebonden - klein mutsje, meestal in donkere kleur, gedragen onder een andere muts.
kuəf (K318p Beverlo),
zie afbeelding 35
kuwəf (P048p Halen),
kuif:
betekenis: haarwrang op achterhoofd
koef (Q032a Puth),
betekenis: opgebonden haarknot
koeef (L330p Herten (bij Roermond)),
Geen hoofddeksel, maar omhooggestoken haar.
[ku.f} (Q209p Teuven),
Haarknot.
koef (Q121a Chèvremont),
pij:
Pij van mannelijke kloosterling.
pijj (Q095p Maastricht)
|
koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || muts, strakke ~, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [koof] [N 26 (1964)]
III-1-3
|