e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte overjas <z. toel.>: Gemaakt van gabardinestof (&lt;fr.).  gabardine stōf (Echt/Gebroek), bonker van duffelse stof: WLD II.7, p. 9: duffel, dikke wollen stof met lang haardek. [bonker &lt; WNT: bonk (I), II.2?]  bonker van duffelse stof (Venlo), covercoat (eng.): koverko (Roermond), gabardine stØf  käöverkoot (Echt/Gebroek), whip-cord  koverkoot (Maastricht), driekwartjas: dreͅikwàrt jas (Zolder), duffel: duffel (Herten (bij Roermond), ... ), dø.fəl- dø.fəlkə (Rotem), døfəl (Achel, ... ), veelal met bontkraag, steekzakken, van dikke wollen stof vooral in Duffel in Antwerpen gemaakt  duffel (Eisden), halflange jas: halflange jas (Meeuwen, ... ), halve jas: halve jas (Eksel, ... ), halvə jas (Beringen), halvəjas (Paal), havəjas (Val-Meer, ... ), halve lange rok: hāvə laŋə roͅk (Ketsingen), halve lange, een -: haləvə laŋə (Zelem), lett. halve lange  hawve lange (Eisden), én vl؉r, mét stéékmaol\\ n\\ grout\\ kraoch, vîel dör d\\ b؉r\\mins\\ gedraog\\ lèngs d\\ áár  hààvəlànge (Bilzen), halve overjas: halve overjas (Opglabbeek), hàlvən ø͂ͅverjàs ut pardəsystoͅf (Zolder), hàlvən ø͂ͅverjàs ut àlərlē dekstof (Zolder), halve, een -: mənə haləvə (Wintershoven), jacque (<ofr.): [cfr. A.Debever (2003), p. 30]  žak (Hoeselt), jager: ja.gər (Velm), jagersjas: jeͅgərsjas (Rosmeer), jak: ja.k (Halen), jek (Egchel), [sic]  jek (Maastricht), kort  jekke (Herten (bij Roermond)), jasje: Zie ook jekker [1].  jeske (Heerlen), jekker: je?ər (Lommel), jekker (Amstenrade, ... ), jekker gemaak van euverjasse sjtof (Reuver), jekker van duffelse stof (Venlo), jekkər (Holtum), jekər (Lanklaar), jeͅkər (Boekt/Heikant, ... ), jèker (Heugem), jé?ər (Lommel), jékker (Heugem), jɛkər (Boorsem, ... ), 1. Zie ook jeske [2].  jekker (Heerlen), b.v. Den jikker zit nie wé.rm genoeg, daut mar liever enne wi.nterjas ân.  jikker (Gennep), b.v. ne wolle ,- ne lere -.  jèkker (Maastricht), gemaakt van Shetland-stof met steekzakken en tevens gewone zakken  jekker (Eijsden), gemaakt van wol met "staande"zakken vroeger "paltong  jékker (Meerssen), hooggesloten, 2 rij of 3 rij knopen meestal van zwarte of blauwe ratinè ca 1000 gram po.mlèsjn (?)  jekker (Born), thans gebruikt  jekker (Eijsden), jekkertje: jekkerke (Neerpelt), jekkes: als overjas alleen korter met band in de rug enn gemaakt van overjassen stof z.g. jekkes  jekkes (Echt/Gebroek), jopjas (<du.): vgl. Van Dale (DN): Joppe, jekker, jopper - jasje.  joepjas (Hoensbroek, ... ), joppe (du.): joep (Bemelen, ... ), jop (Bocholtz, ... ), jup (Teuven), een overjas die niet of weinig langer is dan een gewone jas vgl. Van Dale (DN): Joppe, jekker, jopper - jasje.  joͅb (Montzen), in ruit of effen  joep (s-Gravenvoeren), vgl. Van Dale (DN): Joppe, jekker, jopper - jasje.  job (Nieuwenhagen), joppejas (<du.): vgl. Van Dale (DN): Joppe, jekker, jopper - jasje.  jŏĕppejaes (Klimmen), jopper (<du.): [of joepper?, rk] Van Dale: jopper, halflange, waterdichte duffelse jas met ritssluiting (en hoge kraag).  joeppes (Brunssum), Van Dale: jopper, halflange, waterdichte duffelse jas met ritssluiting (en hoge kraag).  jopper (Caberg), jöpper (Neeritter), kieltje: kilke (Lummen), kontenjas: kontejas (Baarlo), kontenklatser: konteklatser (?) (Meeuwen), gemaakt van oude lange  kónteklatser (Meeuwen), koopman: kōpman (Riksingen), kort jasje: koͅt ja.skə (Sint-Truiden), korte jas: kort jas (Egchel), korte jas (Heerlerheide, ... ), kotte jas (Rummen (WBD)), kotə jas (Eigenbilzen), korte overjas: kortə øͅvərjas (Meijel), koͅtə èvərja.əs (Kermt), kötte uverjas (Mechelen), wollen visgraat  korte euverjas (Stein), korte paletot (fr.): koͅtə pa.ltou (Borlo), korte pardessus (fr.): uit loden = stof  korte pardessus (Horpmaal), van îeverjàssestòf  kótte pàrdəssŭŭ (Bilzen), korte pit: kotte pit (Borgloon), koͅtə pit (Borgloon), kwip: [sic]  kwip (Lommel), loden jas: groengrijze, bruine, donkerbruine kleuren van lØ\\d\\ gemaakt Cfr. Van Dale: loden (I) (Hd.): 1) sterk gevolde dichte wollen stof; 2) jas, mantel, cape van de onder 1. genoemde stof NB Van Dale (DN): Loden, loden jas, mantel NB Van Dale (FN): loden [lodn], loden jas.  lōədə jàəs (Schulen), pitje: petšə (Hasselt), ratin (fr.): Van Dale: ratiné (Fr.), I. zn. o., dubbelweefsel waarbij door ratineren kleinere of grotere noppen o;p de stof zijn gemaakt; II. bn., uit ratiné vervaardigd  (schippers) ratiné (Herten (bij Roermond)), schippertje: šepərkə (Diepenbeek), steek: [sic]  stīək (Rotem), stoep: sjtoep (Eijsden, ... ), sjtuup (Nunhem), sjtüb (Kerkrade), stoep (Diepenbeek, ... ), stop (Romershoven), stup (Bree, ... ), stup(ja.s) (Stokkem), stup-stupə-stupkə (Neeroeteren), stuup (Ell, ... ), stūp (Mechelen-aan-de-Maas), sty(3)̄p (Bree, ... ), sty.p (Ophoven), styp (Millen, ... ), stûp (Lanklaar), is meer een scheldwoord  stoep (Thorn), soms gebruikt  sjtüp (Horn), stoepjas: sjtoepjàòs (Panningen), stoepjas (Bree), stŏĕpjàs (Bilzen), stupjas (Meeswijk, ... ), NB stoepluiper: iemand die op een stoep loopt.  stoepjas (Bree), stoepjasje: Vgl. stopneus, AN stompneus...  stópjeske (Maastricht), stoepje: stuupke (Roermond), Vero.  sjtupke (Gronsveld), stomp: 2 zijplooien en rugbandje, dikke wollen stof  stomp (Neeroeteren), stompjas: van gewoon stof of veloers met sluiting tot boven en steekzakken  stómpjas (As), surtout (fr.): Et. Fr. surtout.  sürtoe (Tongeren), vrijschijtertje: vriesjieterke (Sittard), wrvrske: [sub Addenda]  wêrëvrùske (Tongeren) 1. jack; - 2. jak || 2. jack || [stópjeske*]: kort jasje, buisje || een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] || jas tot even boven de heupen in dikke stof || jas van covercoat || jekker || jekker of korte overjas || kort jasje || kort mannejasje || kort overjasje dat tot aan de dijen reikt || korte jas || korte overjas || korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] || korte overjas (voor kooplui) || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] || trui; kort jasje voor mannen III-1-3