31340 |
krasblok |
aanrijter:
ārīsǝr (Q121b Spekholzerheide),
blokkraspen:
blǫkkraspɛn (Q099q Rothem),
krasbek:
kras˱bɛk (P176b Bevingen),
krasblok:
kras˱blǫk (L217p Meerlo, ...
L321p Neeritter),
kratsblok:
krats˱blǫk (Q116p Simpelveld, ...
L331p Swalmen),
kretser:
krɛtsǝr (L330p Herten),
kretspen:
krɛtspɛn (Q095p Maastricht),
schrijfblok:
šrīf˱blǫk (L299p Reuver),
traskê:
traskɛ̄ (Q005p Zutendaal)
|
Kraspen op een voetstuk. Het krasblok wordt gebruikt wanneer een nauwkeurige aftekening op het materiaal noodzakelijk is. Het krasblok wordt met zijn voet rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven, waarbij de scherpe punt van het werktuig een lijn trekt. Zie ook afb. 72. Het woordtype traskê (Q 5) is merkwaardig. Mogelijk betreft het hier een afleiding van het Franse werkwoord ɛtracerɛ met het Waalse deminutiefsuffix ɛ-kê ɛ(Frans ɛ-quinɛ). Vgl. ook de inleiding van Wld II.5, pag. XV, waar twee vergelijkbare vormen ɛs√ªkêɛ, "storing, dislokatie", eig. "drempeltje" en ɛbeurkêɛ, "tussenschacht", eig. "kleine schacht" worden besproken.' [N 33, 347]
II-11
|