18558 |
lange overjas |
badfries:
[sic] - Vgl. WBD III, 1.3: badfries < baie de Frise / bas de Frise.
batfrɛis (K357p Paal),
bruidsjas:
broedsjas (Q020p Sittard),
donkere jas:
dônkere jas (L216p Oirlo),
duistere jas:
düustere jas (L216p Oirlo),
flankaard:
WNT: flankaard, flankerd. Van Flank. 1) Pand van een jas; 2) In Limburg: Lange jas (Schuermans).
flankert (Q111p Klimmen),
flēnkərt (Q209p Teuven),
geklede jas:
gekleide jas (Q032a Puth, ...
L432p Susteren),
geklèdje jas (L289p Weert),
geklede overjas:
gekleide euverjas (Q098p Schimmert),
gelegenheidsjas:
gelèègnheidsjas (Q022p Munstergeleen),
goede jas:
gooije jas (L378p Stevensweert),
jager:
jaeger (Q015b Kerensheide),
weinig gebruikt
jaeger (Q187a Heugem),
jagersjas:
jagersjas (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
Q095p Maastricht),
jas:
jas (Q039p Hoensbroek, ...
P107a Rummen (WBD)),
jopjas (<du.):
vgl. Van Dale (DN): Joppe, jekker, jopper - jasje.
joep-jas (Q197p Noorbeek),
joepjas (Q028p Jabeek),
koetsiersjas:
koetsjeersjas (Q111p Klimmen),
lange jas:
der lange jaes (Q111p Klimmen),
la.ŋə ja.s (L422p Lanklaar),
lange jas (P108p Grazen (WBD), ...
P108p Grazen (WBD),
Q187a Heugem,
L216p Oirlo,
Q014p Urmond),
lange schwarte jas (Q112a Heerlerheide),
lange zwarte jas (Q098p Schimmert),
langə zjwartə jas (L426z Holtum),
laŋə jas (Q088p Lanaken, ...
Q093p Rosmeer,
Q093p Rosmeer),
lange overjas:
eine lange euverjas (Q112a Heerlerheide),
lange aoverjas (L216p Oirlo),
lange euverjas (L269a Hout-Blerick, ...
L374p Thorn),
lange iéverjas (L364p Meeuwen),
lange üüverjas (Q039p Hoensbroek),
langen euverjas (L329p Roermond),
langen iéverjas (L364p Meeuwen),
nə làŋə [ø͂ͅvərjàs (K361p Zolder),
lange overrok:
enne lange ővverrok (Q121c Bleijerheide),
lange paletot (fr.):
laŋə palto (Q158p Riksingen),
laŋə paltoͅ (Q162p Tongeren),
laŋə palətou (P188p Hoepertingen),
laŋɛ zwatə palətou (P188p Hoepertingen),
lange pit:
laŋə pit (Q080p Vliermaal),
lange rok:
laŋə zwatə roͅk (Q177p Millen),
ənə laŋə roͅk (Q176a Ketsingen),
loden (du.):
Van Dale: loden (Hd.), jas, mantel, cape van sterk gevolde dichte wollen stof. Van Dale (DN): Loden, loden jas, mantel. *Van Dale (FN): loden [lodn], 1. loden (stof 2. loden (jas).
lodə (Q096c Neerharen),
mantel:
mantel (Q039p Hoensbroek),
pitje:
petšə (Q002p Hasselt),
ratin (fr.):
Van Dale: ratiné (Fr.), I. zn. o., dubbelweefsel waarbij door ratineren kleinere of grotere noppen o;p de stof zijn gemaakt; II. bn., uit ratiné vervaardigd
ratinee (L381p Echt/Gebroek, ...
L381p Echt/Gebroek),
rattiné (L329p Roermond),
redingote (fr.):
[Van Dale: redingote, (Fr., verbasterd uit riding coat), <vero.> geklede jas met twee rijen knopen]
rədēͅgoͅ (Q002p Hasselt),
rouwjas:
roͅwjas (Q178p Val-Meer, ...
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
røywjas (L360p Bree),
seizoensjas:
sezoensjas (Q204a Mechelen),
slipjas:
slipjas (Q077p Hoeselt),
slupjas (L269p Blerick, ...
L322p Haelen),
slippenjas:
sluppejas (L247p Broekhuizen),
ulster:
WNT: ulster (I). Naar de Noordiersche provincie Ulster. Lange, ruime heerenwinterjas van een warme, ruwe stof, met dubbele rij knoopen en breede revers.
eulster (L246p Horst),
hulster (Q198p Eijsden),
oelster (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
ulster (L428p Born, ...
Q104p Wijk),
ölster (L271p Venlo),
winterkazak:
cfr. wéntërkàzzàk én zómërpït.
wéntërkàzzàk (Q162p Tongeren),
zwarte jas:
zweͅtə jas (P046p Linkhout)
|
een lange dikke overjas [N 59 (1973)] || een overjas tot op de knie [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || in de winter gedragen kàzzàk || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|