29437 |
leemkuil |
leemgat:
lēmgat (L163p Ottersum),
leemkuil:
lēmkȳl (L164p Gennep, ...
L163p Ottersum),
ring:
reŋk (L270p Tegelen
[(kuil rond de kleimolen waarin de kleivoorraad gebracht werd)]
)
|
De put of kuil waarin de gedolven klei kan rotten. Het woordtype leemgat (L 163) duidde een kuil met een afmeting van 5x3x1.60 m waar water aan de gedolven klei werd toegevoegd. De leemkuil, eveneens in L 163, bevond zich in tegenstelling tot het leemgat in de buitenlucht. De klei in de leemkuil werd in L 163 met behulp van een houten hamer met een lange steel vast op elkaar geklopt om een vaste massa te krijgen. [N 49, 6; N 49, 16c]
II-8
|