29060 |
legger |
achterkraag:
aǝxtǝrkrāx (P052p Schulen),
blad:
blāt (L246p Horst, ...
L271p Venlo),
breuk van de kraag:
bryǝk van dǝ krǭǝx (Q198p Eijsden),
dik been:
dik˱bī.n (Q002p Hasselt),
gal:
gal (L295p Baarlo, ...
Q188p Kanne,
Q095p Maastricht,
L292a Maxet,
Q204a Mechelen,
L312p Neerpelt,
L290p Panningen,
L318p Stramproy,
L318b Tungelroy,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
jal (Q121c Bleijerheide),
(mv)
galǝ (L288p Nederweert, ...
L270p Tegelen),
ijzerlegger:
izǝrlē̜gǝr (Q111p Klimmen
[(wijst duidelijk op de ligging van de voorpoten op de hoefijzers)]
),
kraaglegger:
krāxlęqǝr (Q112p Voerendaal),
kraagomslag:
krāxomšlāx (Q111q Ransdaal),
lechter:
lē̜xtǝr (L328p Heel),
lęxtǝr (Q014p Urmond),
legger:
lē̜gǝr (L330p Herten, ...
L332p Maasniel,
L382p Montfort,
Q020p Sittard),
lęgǝr (L322p Haelen, ...
L265p Meijel,
L288p Nederweert,
L294p Neer,
Q198b Oost-Maarland,
Q162p Tongeren,
Q101p Valkenburg,
L289p Weert,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
lęqǝr (L324p Baexem, ...
Q112a Heerlerheide,
L270p Tegelen),
lɛgǝr (K318p Berverlo, ...
L428p Born,
Q099p Meerssen,
L293p Roggel,
K353p Tessenderlo),
lig:
lek (Q101p Valkenburg),
lex (Q003p Genk),
liggende kraag:
leqǝndǝ krāx (Q021p Geleen),
ligger:
legǝr (L325p Horn, ...
L424p Meeswijk
[(vochtgezwel op de voorbenen)]
,
L368p Neeroeteren,
L329p Roermond,
L331p Swalmen,
L289p Weert,
P044p Zelem),
lekǝr (L321p Neeritter),
leqǝr (Q039p Hoensbroek, ...
Q099q Rothem),
ligǝr (P050p Herk-de-Stad, ...
P188p Hoepertingen),
lēgǝr (Q014p Urmond),
(mv)
legǝrs (L318p Stramproy),
omslag:
omslāx (L364p Meeuwen),
omval:
omval (Q003p Genk),
opener:
ø̜̄pǝnǝr (P052p Schulen),
overkraag:
īvǝrkrāq (L417p As),
pees verlamd:
pees verlamd (L425p Grevenbicht / Papenhoven),
pees verrrekt:
pēs vǝrękt (L163p Ottersum),
peesklap:
pēsklap (L282p Achel, ...
Q098p Schimmert
[(synoniem van ''peesgal'': ontsteking en opzwelling van de diepe buigpees van het pijpbeen als gevolg van verrekking of gedeeltelijk scheuren van de pees bij zwaar werk)]
,
L331p Swalmen,
L210p Venray),
pē̜sklap (L271p Venlo),
pezen geforceerd:
pēzǝ gǝfērt (Q002c Bokrijk),
plat stuk:
plat štøk (Q253p Montzen),
platte kraag:
platǝ krāx (Q121c Bleijerheide, ...
L330p Herten,
Q016p Lutterade),
spierbolletjes:
spīrbø̜lǝkǝs (L317p Bocholt),
stalbenen:
štalbē̜i̯n (Q020p Sittard),
stalknie:
stalknie (L192p Bergen),
stalzwam:
štolžwam (Q111p Klimmen
[(sponsachtige vochtophoping)]
),
štõ̜lšwam (Q034p Merkelbeek),
tabaksbuil:
tūbaksbūǝl (Q020p Sittard
[(vergelijking van het slijmbeursje met een tabakszak)]
),
waterknie:
wǭtǝrkni (L322p Haelen, ...
K317p Leopoldsburg),
zucht:
zøxt (L322p Haelen
[(waterzucht- of ophoping)]
, ...
K278p Lommel),
zwambuil:
žwambȳl (Q117a Waubach)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] || Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b]
I-9, II-7
|