28645 |
lindehoning |
lindehonig:
lenǝhø̜nex (K353p Tessenderlo),
lindehoning:
lendjǝnhu.neŋ (L289p Weert),
lendǝhōneŋ (L271p Venlo),
lendǝhōǝneŋ (Q197p Noorbeek, ...
Q197a Terlinden),
lenjǝhoneŋ (L265p Meijel),
lenjǝhōneŋ (L333p Asenray / Maalbroek, ...
Q019p Beek,
L428p Born,
L371a Geistingen,
L384p Herkenbosch,
L329p Roermond,
Q015p Stein),
lenǝhōneŋ (L414p Houthalen),
leŋǝhōneŋ (L381b Peij, ...
L270p Tegelen),
lindehoning (L282p Achel, ...
L333p Asenray / Maalbroek,
Q018p Geulle,
Q113p Heerlen,
K278p Lommel,
L416p Opglabbeek),
linǝnhōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Honing afkomstig van de lindebloesem. De linde is met koolzaad, heide, fruit en klaver één van de belangrijkste drachtbronnen. Men spreekt van lindehoning, heihoning enz., wanneer de nectar van die bepaalde boom of plant voor het grootste deel de grondstof vormt voor honing. Naast de genoemde drachtbronnen kunnen allerlei soorten bomen en planten als acacia, distel, korenbloem, wilde klaver, boekweit en kastanje leveranciers zijn van nectar. Per plant of boom is de hoeveelheid bloesem en dus ook de nectar van jaar tot jaar wisselvallig en sterk afhankelijk van factoren zoals weer en vruchtbaarheid van de bodem. De verschillende drachtbronnen beīnvloeden kleur, smaak, vochtigheidsgehalte en geur van de honing. Zo is lindehoning amberkleurig en dun vloeibaar met een naar munt zwemende geur (De Roever, pag. 380). [N 63, 112b; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|