26440 |
maalstoel |
gebinte:
gǝbøn (Q204a Mechelen),
maalstoel:
máǝlstul (K353p Tessenderlo),
mā.lstō.l (L417p As, ...
L360p Bree,
L321a Ittervoort,
L372p Maaseik),
mā.lštō.l (Q095p Maastricht),
mālstul (L211p Leunen),
mālštōl (L330p Herten),
mǫǝlstuǝl (Q160a Haren, ...
P177a Ordingen,
Q078p Wellen),
mǭ.lstu.l (Q162p Tongeren),
molenbedstee:
mø̄lǝbętstē (P177a Ordingen),
molenstoel:
mø̄.lǝstō.l (Q088p Lanaken),
onderwerk:
ōndǝrwęrǝk (Q099q Rothem),
richels:
rixǝls (L319p Molenbeersel),
steenbalken:
steenbalken (K357p Paal),
stęjnbɛlǝk (L374p Thorn, ...
L318b Tungelroy,
L289p Weert),
stīnbalǝkǝ (P051p Lummen),
steenbed:
stēnbɛt (L164p Gennep),
stęj.nbęt (L362p Opitter),
stęjnbɛt (L292a Maxet),
stoel:
stu.l (Q240p Lauw, ...
Q181p Sluizen),
stuǝl (P188p Hoepertingen),
voet:
vō.t (Q188p Kanne)
|
Het stelsel van balken waarop de molenstenen rusten. Volgens Janssen (pag. 131) werd zoɛn maalstoel in watermolens vooral gebruikt in kleine molens, waar de stenen zich op de benedenverdieping bevonden.' [N O, 18u; Jan 254; Coe 232; Grof 260; monogr.; N O, 27b]
II-3
|