32596 |
meststoker |
hulper:
hø̜lǝpǝr (K315p Oostham, ...
K353p Tessenderlo),
instoker:
instø̜̄kǝr (L192a Siebengewald),
koeherd:
kuhart (L192b Aijen),
mestafdoener:
męstāf˱dōndǝr (L292p Heythuysen),
mestafsteker:
mēs˱āfstē̜kǝr (L248p Lottum
[(achter de ploeg)]
),
mestinstoter:
[mest] instu ̞ǝtǝr (L209p Merselo),
[mest]enstuǝtǝr (L265b Kronenberg),
meststokelaar:
[mest]štyǝkǝlē̜r (Q192p Margraten),
[mest]štø̄xǝlǝr (Q116p Simpelveld),
meststoker:
[mest]stø̜i̯.kǝr (L423p Stokkem),
[mest]stǭkǝr (L192b Aijen),
[mest]štø̄kǝr (Q027p Doenrade),
stoker:
šty ̞ǝkǝr (Q191p Cadier),
štyǝkǝr (Q193p Gronsveld, ...
Q194p Rijckholt)
|
De persoon die met een riek of een (gevorkte) stok de mest in pas geploegde voor duwt. Vaak was dat de koewachter of de varkensjongen. Later heeft de voorschaar of de mestinlegger aan de moderne (wentel)ploeg het werk van de "meststoker" overbodig gemaakt. [N 11A, 26; JG 1b add.; monogr.]
I-1
|