32803 |
met vollen eggen |
(het) vol [eggen]:
vǫl [eggen] (L324p Baexem),
ǝt ˲võ̜l [eggen] (L244c America),
bet dobbele vol [eggen]:
bę dǫbǝl vǫ.l (Q002p Hasselt),
bet een halve vol [eggen]:
bę n hāf ˲vǫl (Q076p Romershoven),
bet half [eggen]:
bę halǝf (P115p Duras),
bet halve vollen [eggen]:
bę halǝf ˲vǫlǝ (Q079a Wintershoven),
bet panden [eggen]:
bę pān (P179p Aalst, ...
Q002p Hasselt),
bę pɛn (P224p Boekhout),
bę pɛ̄n (P186p Gelinden, ...
P220p Mechelen-Bovelingen),
bǝ pãn (P180p Kerkom),
bǝ pān (P182p Buvingen, ...
P177p Zepperen),
bǝ pē̜ǝn (P175p Gingelom),
bǝ pɛn (P219p Jeuk),
bǝ pɛ̄n (P223p Rukkelingen-Loon),
bet panden werken:
bǝ pān węrǝkǝ (P174p Velm),
bet pleinen [eggen]:
bǝ plɛnǝ (P227p Vorsen),
bet vollen [eggen]:
bę vǫlǝ (Q156p Borgloon, ...
Q159p Broekom,
Q079p Guigoven,
Q157p Jesseren,
Q152p Kerniel,
Q074p Kortessem,
Q161p Piringen,
Q166p Vechmaal,
Q080p Vliermaal,
P192p Voort,
Q073p Wimmertingen,
Q079a Wintershoven,
P177p Zepperen),
bęt ˲vǫlǝ (Q240p Lauw),
bǝ vǫlǝ (P173p Halmaal, ...
P188p Hoepertingen,
Q078p Wellen),
bɛ vǫlǝ (P187p Berlingen),
bet vollen varen:
bę vǫlǝ vǭǝ.rǝ (Q075p Vliermaalroot),
bet volten [eggen]:
bę vǫltǝ (P050p Herk-de-Stad),
de vol laten liggen:
dǝ vǫl lǭtǝ liqǝ (Q192p Margraten),
de vol pakken:
dǝ vǫl pakǝ (Q192p Margraten),
een dobbele gaan [eggen]:
ęnǝn dǫbǝlǝ gǭn [eggen] (L215p Blitterswijck),
een pand laten liggen:
ǝn pā.nt lo ̝ǝtǝ ligǝ (P220p Mechelen-Bovelingen),
een vol laten liggen:
ǝn vǫl ló̜tǝ leqǝ (Q191p Cadier),
een vol varen:
ǝn vǫl vǭrǝ (Q072p Beverst),
fijn [eggen]:
fīn [eggen] (L265b Kronenberg
[(met een halve vol)]
),
gaan[eggen]:
gø̜̄n[eggen] (L270p Tegelen),
gǭn[eggen] (L164p Gennep, ...
L163p Ottersum),
gollen:
gǫlǝ (L365p Wijshagen),
gollen laten liggen:
gǫlǝ lǭtǝ leqǝ (L365p Wijshagen),
golven:
gǫlvǝ (L360p Bree),
grof [eggen]:
grǭf [eggen] (L265b Kronenberg
[(met een hele vol)]
),
in gezwadden [eggen]:
in gǝzwadǝ (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
in vollen [eggen]:
e vǫlǝ (Q033p Oirsbeek),
en valǝ (L288a Ospel, ...
Q117a Waubach),
en vǫlǝ (L270p Tegelen),
in vollen varen:
en vǫlǝ vǭrǝ (P177a Ordingen
[(als men met een jong paard of met de tractor werkt)]
),
met drie/drij vollen [eggen]:
met˱ dri vǫlǝ (L246p Horst),
męt˱ drei̯ vǫlǝ (L248p Lottum),
met een gaan [eggen]:
met˱ ęnǝ gǭn (L164p Gennep, ...
L163p Ottersum),
met een halve vol [eggen]:
mę n hāf ˲vǫl (Q087p Gellik),
met een vol [eggen]:
met˱ ǝn vǫl (L331p Swalmen),
męt˱ ęn vǫl (L248p Lottum),
met gezwadden [eggen]:
met ˲gǝzwadǝ (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
met gollen [eggen]:
met ˲gǫlǝ (L365p Wijshagen),
męt ˲gǫlǝ (L360p Bree),
met golven [eggen]:
męt ˲gǫlvǝ (L369p Kinrooi),
met pleinen [eggen]:
męt plēnǝ (Q162p Tongeren),
męt plęnǝ (Q242p Diets-Heur),
męt plɛnǝ (Q183p Vreren),
met strepen [eggen]:
met strēpǝ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
met twee vollen [eggen]:
met tweǝ vǫl (L426p Buchten),
met twiǝ vǫlǝ (L192b Aijen, ...
L295p Baarlo,
L246p Horst,
L211p Leunen,
L248p Lottum,
L319p Molenbeersel,
L290p Panningen),
met twē vǫlǝ (L163p Ottersum),
met vollen [eggen]:
met vollen [eggen] (Q170p Grote-Spouwen),
met ˲volǝ (L331b Boukoul, ...
L383p Melick,
L331p Swalmen,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
met ˲vǫlǝ (L192b Aijen, ...
Q019p Beek,
L192p Bergen,
Q121c Bleijerheide,
Q211p Bocholtz,
Q035p Brunssum,
L426p Buchten,
Q027p Doenrade,
Q113p Heerlen,
L426z Holtum,
L246p Horst,
Q111p Klimmen,
L265b Kronenberg,
L211p Leunen,
L332p Maasniel,
Q192p Margraten,
Q204a Mechelen,
L159a Middelaar,
Q117p Nieuwenhagen,
L322a Nunhem,
L163p Ottersum,
L387p Posterholt,
Q111q Ransdaal,
Q241p Rutten,
Q098p Schimmert,
Q014p Urmond),
met ˲v˙ǫlǝ (Q116p Simpelveld),
mę ˲valǝ (Q175p Riemst),
męt ˲valǝ (Q094p Hees, ...
Q178p Val-Meer,
Q171p Vlijtingen,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
męt ˲volǝ (L417p As, ...
L359p Beek,
L369p Kinrooi,
Q177p Millen,
L368p Neeroeteren,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
L362p Opitter,
Q203a Reijmerstok,
Q187p Sint Pieter,
L361p Tongerlo),
męt ˲võ̜lǝ (L364p Meeuwen),
męt ˲vǫlǝ (L295p Baarlo, ...
Q163p Berg,
Q083p Bilzen,
Q011p Boorsem,
Q191p Cadier,
L421p Dilsen
[(als men overoord egt)]
,
Q007p Eisden,
L419p Elen,
L320a Ell,
L363p Ellikom,
Q087p Gellik,
Q003p Genk,
Q018p Geulle,
Q193p Gronsveld,
L366p Gruitrode,
L328p Heel,
L291p Helden,
Q174p Herderen,
L330p Herten,
Q187a Heugem,
L292p Heythuysen,
Q077p Hoeselt,
L289a Hushoven,
Q188p Kanne,
L370p Kessenich,
L422p Lanklaar,
Q006p Leut,
L248p Lottum,
L372p Maaseik,
Q009p Maasmechelen,
L424p Meeswijk,
Q169p Membruggen,
L319p Molenbeersel,
L288p Nederweert,
L367p Neerglabbeek,
Q096c Neerharen,
L321p Neeritter,
L368p Neeroeteren,
L418p Niel-bij-As,
Q198b Oost-Maarland,
L416p Opglabbeek,
Q010p Opgrimbie,
L371p Ophoven,
L415p Opoeteren,
Q001a Oud-Winterslag,
L290p Panningen,
Q012p Rekem,
L358p Reppel,
Q194p Rijckholt,
Q168a Rijkhoven,
L420p Rotem,
Q099q Rothem,
L266p Sevenum,
Q181p Sluizen,
L423p Stokkem,
L270p Tegelen,
Q162p Tongeren,
L318b Tungelroy,
Q013p Uikhoven,
Q097p Ulestraten,
Q101p Valkenburg,
L268p Velden,
Q091p Veldwezelt,
Q183p Vreren,
Q172p Vroenhoven,
Q008p Vucht,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler,
Q005p Zutendaal),
męt ˲vǫlǫ (Q167p Koninksem),
met vollen varen:
męt vǫlǝ vő̜̄rǝ (Q158a Henis
[(meer bij het wellen)]
),
męt ˲vǫlǝ vǭrǝ (Q188p Kanne),
met vols [eggen]:
męt ˲vǫ.ls (Q081a Heesveld-Eik),
met volten [eggen]:
męt ˲vǫltǝ (Q084p Waltwilder
[(zelden)]
),
met zollen [eggen]:
męt ˲zǫlǝ (L317p Bocholt),
met één vol [eggen]:
met˱ iǝn vǫl (L192b Aijen, ...
L246p Horst,
L211p Leunen,
L248p Lottum),
met˱ ēn vǫl (L163p Ottersum),
met˱ ęi̯n vǫl (L295p Baarlo, ...
L426p Buchten,
L319p Molenbeersel,
L290p Panningen),
met/ mee panden [eggen]:
mē panǝ (K317p Leopoldsburg),
mē pān (K359p Koersel),
mę pãǝn (K278p Lommel),
mę pān (P175p Gingelom, ...
K357p Paal),
męt pɛ̄n (Q162p Tongeren),
met/mee banen [eggen]:
mē bǭnǝ (K353p Tessenderlo),
męt˱ bānǝ (L270p Tegelen),
męt˱ bǭnǝ (Q177p Millen),
%%de volgende opgave lijkt een contaminatie van ''met panden'' en ''met banen''%%
mę pǭnǝ (P214p Montenaken),
op halve vol [eggen]:
ǫp hāf ˲vǫl (Q090p Mopertingen),
op panden [eggen]:
op pān (P218p Borlo),
op pɛ̄n (Q165p Hopmaal),
ǫp pān (P222p Opheers),
ǫp pɛ̄n (P197p Heers),
op vollen varen:
ǫp ˲vǫlǝ vǭ.rǝ (Q157a Overrepen),
op zollen [eggen]:
ǫp ˲zǫlǝ (L317p Bocholt),
over andere vol [eggen]:
øi̯.vǝr ā.nǝr vǫl (P118p Kozen),
øvǝr āndǝr vǫl (P176a Melveren),
over andere vol varen:
ø̜i̯.vǝr ā.nǝr vǫl vǭ.rǝ (P120p Alken),
over andere voor [eggen]:
øi̯vǝr āndǝr vő̜u̯r (P176p Sint-Truiden),
over de ander [eggen]:
ø̄.vǝr d ā.nǝr (Q071p Diepenbeek),
over de andere vol [eggen]:
ø̜i̯vǝr d ā.ndǝr vǫl (P121p Ulbeek),
over de anderste baan [eggen]:
ǫvǝr d ãndǝrstǝ bǭn (L115p Mook),
over de anderste keer [eggen]:
ǫvǝr dǝn ãndǝrstǝ kēr (L115p Mook),
over de hand [eggen]:
īǝ.vǝr dǝ ha.nt (L356p Grote-Brogel, ...
Q005p Zutendaal),
ōvǝr dǝ hā.nt (L282p Achel),
panden [eggen]:
pandǝn [eggen] (L286p Hamont),
per vol [eggen]:
pɛr vǫl (Q072p Beverst),
twee vollen laten liggen:
twē vǫlǝ lǭtǝ legǝ (L192a Siebengewald),
vollen:
vǫlǝ (L292p Heythuysen, ...
L289b Leuken,
L265p Meijel,
L318b Tungelroy),
vollen [eggen]:
vǫlǝ [eggen] (P195p Gutschoven, ...
Q197p Noorbeek,
Q197a Terlinden),
vollen laten:
vǫlǝ lǭtǝ (L289p Weert),
vollen maken:
volǝ mākǝ (L324p Baexem),
vollen slepen:
volǝ šlęi̯pǝ (L324p Baexem),
één vol laten liggen:
ęnǝ vǫl lǭtǝ legǝ (L192a Siebengewald)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|